181
zonderheden voorkomen in ons jaarverslag van 1923, van het verschijnen
van „Observations de pendule dans les Pays-Bas 19131921", ook ver
meld in voornoemd jaarverslag, van de slingerwaarnemingen aan boord
van de onderzeeboot K II op haar reis van Nederland naar Java, waar
over door den ingenieur Vening Meinesz in de Conferentie een voor
dracht werd gehouden, en van de waterpassingen tusschen Helder en
Terschelling, uitgevoerd in 1922 ten dienste van de Staatscommissie in
zake hooge waterstanden in verband met de afsluiting der Zuiderzee en
tusschen Maastricht en Venlo, in 1923 uitgevoerd voor den Algemeenen
Dienst van den Rijkswaterstaat.
Bij het rapport voor België, waarin uitvoerig gesproken werd over de
Belgisch-Fransche aansluiting der driehoeksmetingen, werd door Heuvelink
opgemerkt, dat ook langs de Belgisch-Nederlandsche grens volledige aan
sluiting der driehoeksmetingen aanwezig is.
Bij het uitbrengen van zijn rapport voor Noorwegen werd door Klin-
genberg medegedeeld, dat vermindering van systematische fouten bij
waterpassing verkregen was door in iederen slag waar te nemen in twee
opstellingen van het instrument, beide op 1 voet, maar in tegengestelde
richtingen uit het punt met gelijke afstanden tot de baken.
Bij het rapport voor de Vereenigde Staten, waarin vermeld werd, dat
bij astronomische lengte-bepalingen voor het eerst gebruik was gemaakt
van radio-telegrafische tijdseinen, ontwikkelde zich discussie over de rela
tieve nauwkeurigheid tusschen deze en de draad-telegrafische, en tusschen
locale tijdsbepalingen met passage-instrument en die met prisma-astrolabium,
waaruit besloten mag worden, dat naar het oordeel der sprekers in geen
der beide gevallen een der methoden van werken nauwkeuriger uitkomsten
geeft dan de andere.
Bij de mededeeling over waterpassingen in Frankrijk voegde Ch. Lal-
lemand, dat uit de opteekeningen van den mareograaf te Marseille eene
19-jarige periode bleek te volgen, maar ook eene lineaire verandering
van driekwart millimeter per jaar in den zin van bodemdaling.
Bij het overleggen van zijn rapport over basismeting vestigde Perrier
de aandacht op eenige daarin voorkomende zaken en onder meer op de
omstandigheid, dat van de 77 bases, die volgens de bij hem ingekomen
berichten gemeten werden tusschen 1912 en 1922, er bij slechts ééne,
en wel die bij Stroe in Nederland in 1913, met een toestel met meetstaaf
is gewerkt en dat in alle overige gevallen gemeten werd met draden of
banden,