EEN EN ANDER OVER DE BEWERKING DER HER-
METINGSFORMULIEREN 3 EN 4.
De verschillende manieren, waarop soms in afd. 3 van form. 4
de kolommen «gemeten richtingen en hoeken met de K-as»
worden ingevuld om te komen tot de bepaling der waarden f,
geven mij aanleiding over deze en aanverwante kwesties eenige
beschouwingen te laten volgen.
In de eerste plaats meen ik te mogen beweren, dat onze
H. T. W., die toch feitelijk het fundament voor onze hermetingen
behoort te zijn, in haar op zichzelf te waardeeren beknoptheid
toch wel wat al te ver gaat. Wat de Pruisische Anweisung IX,
die feitelijk geen letter en geen cijfer ongereglementeerd laat,
aan den eenen kant overdrijft, daar maakt zich onze handleiding
toch op verschillende punten wel wat al te gemakkelijk van de
zaak af. Gevolg hiervan is, dat de bewerking van onze formu
lieren, speciaal van het voornaamste, formulier 4, nogal van af
wijkende opvattingen blijk geeft, die tenslotte wel tot hetzelfde
resultaat voeren, maar die toch in strijd zijn met de bedoeling
van de invoering van formulieren: eenvormigheid in bewerking.
In hetgeen volgt zal ik mij hoofdzakelijk bezighouden met de
bewerking van formulier 4, en terloops nog enkele punten be
spreken, die hiermede in verband staan.
Volgens H. T. W. bl. 7 al. 2 geschiedt de berekening der
driehoeksmeting met logarithmen in 5 of 6 decimalen. Het lijkt
mij wenschelijk, dit voorschrift aldus op te vatten: berekening
van form. 4 in 6 dec., tenzij de afstanden der punten klein zijn
en met 5 dec. kan worden volstaan; bereking van de ie afd.
(benaderde coördinaten) in geen geval in meer dan 5 dec. Een
grootere nauwkeurigheid in deze berekening heeft niet het minste
nut, behoeft ook volstrekt niet de meest waarschijnlijke waarde
juister te benaderen. Het is wel opmerkelijk, dat hieraan zoo
weinig aandacht wordt geschonken en bijna ieder ook de be
naderde coördinaten in 6 dec. berekent. Nog steeds gaat er in
't algemeen te veel tijd verloren met overdreven nauwkeurigheid