in berekeningen voor vele oudere collega's is zelfs voor be
cijferingen in den gewonen dienst n. b. Schrön met zijn 7 dec.
het eenige hulpmiddel! Invoering van rekenmachines van den
laatsten tijd geven heel wat tijdsbesparing; een meerder gebruik
van rekenlinealen zou eveneens gewenscht zijn.
Wat betreft de methode van hoekmeting, meen ik, dat de door
de H. T. W. voorgeschreven methode door de jongere collega's
zelden meer wordt gevolgd. In Wageningen schijnt men m.i.
terecht de voorkeur te geven aan de methode der Rijksdrie
hoeksmeting; voor een vergelijking van beide methodes verwijs
ik naar het artikel van den Heer Colpa: «Een en ander over
kadastrale techniek» in T. v. K. en L. 1905, afl. 5.
Het voorschrift der H. T. W. (bl. 4 al. 7 v.v.) de te meten
richtingen reeds bij de waarneming te oriënteeren, is in strijd
met de definities van bl. 7 bovenaan, waar gesproken wordt van
oriënteeringshoek en oriënteeringsverbetering. Bij oriënteering
te velde toch zou men in de berekening enkel een oriënteerings
verbetering noodig hebben. Zijn voor het punt enkel binnen-
richtingen gemeten, dan is het voorschrift ook onpractisch of
onmogelijk. Het form. 4 is er dan ook voor ingericht, dat men
begint met een willekeurige instelling en in de berekening een
voorloopige oriënteering aanbrengt, waarover nader in 't volgende.
Volgens H. T. W. bl. 9 bovenaan wordt voorgeschreven voor
de ie afd. van form. 4: «Zijn in buitenpunten richtingen naar
dat punt gemeten, dan blijft de rechterhelft oningevuld*. Hier
voor zal men moeten lezen: «Zijn in een of meer buitenpunten
richtingen enz.» Het geval van «zijwaartsche snijding» op een
der laatste landmetersexamens, opgelost volgens voorschrift H.T.W.
met methode «achterwaartsche snijding», zou zeker niet de goed
keuring der examen-commissie verworven hebben!
Bij de 2e afd. mag worden opgemerkt, dat het aanbeveling
verdient de richtingscoëfficiënten te berekenen in één decimaal.
Geschiedt de geheele berekening in 5 dec., dan dienen de
richtingen te worden bepaald in o.gooi, de aangroeiingen voor
de berekening der waarden a en b per o.gooi en per dm.
Voor de 3e afd. schrijft de H. T. W. voor, dat ter bepaling
van de waarden f «de verschillen worden opgemaakt van de
voorloopige hoeken met de V-as met de metingen in het stand
punt». Aan de scherpzinnigheid van den rekenaar wordt hier
222