32
cialiseerd zouden moeten worden, indien het vaststaat dat slechts
een zeker percentage van hen ruilverkavelings- of schattings
werkzaamheden zal verrichten; dergelijke overwegingen schijnen
ons toe aanleiding te hebben gegeven tot formuleering van punt
c. Nochtans ligt voor ons het zwaartepunt in het vermelde sub
a, en het lijkt eigenaardig dat niet een hoofdambtenaar van het
Kadaster mede geroepen is bij deze beoordeeling van wat
allereerst zuiver ten behoeve van dit vak vereischt wordt aan
kennis bij landmeters. Desniettemin waarborgt de samenstelling
der commissie een oordeel, waaraan groote waarde zal zijn toe
te kennen.
In hoeverre is landmeten tegenwoordig het toepassen van een
wetenschap?; hoe breed moet de grondslag zijn, waarop deze
moet rusten?; hoever moet de overige kennis van den landmeter
zich uitstrekken in verband met den bijhoudingsdienst van het
Kadaster bij de tegenwoordige beleekenis van dit dienstvak?; in
hoeverre is verbetering van het Kadaster door hermeting urgent?
in hoeverre kan een vakopleiding genoten worden aan eene in
richting van hooger onderwijs? Ziedaar enkele losse vragen,
die aan de orde zullen zijn, maar waarop wij niet ingaan, ons
houdende aan de goede zede om hangende een onderzoek af te
wachten.
Het werk van den landmeter zal worden bezien van vele zijden,
wat hij in zijn vak zelfstandig aan te vatten en op te lossen
heeft zal worden nagegaan. Wij hebben vertrouwen in den afloop
van dit onderzoek!
BERICHTEN.
Bij K. B. van 20 Dec. 1924, N°. 67, is met ingang van 1 Febr.
1925 aan E. J. A. Weygers, inspecteur van het kadaster bij het
departement van financiën, op zijn verzoek eervol ontslag als
zoodanig verleend, met dankbetuiging voor de vele diensten door
hem aan den Lande bewezen.
De ingenieur-verificateur van het kadaster F. H. A. J. Bin gen
te 's-Hertogenbosch, is met ingang van 1 Jan. 1925 belast met
de waarneming der functie van ingenieur-verificateur in de ioe
divisie (Roermond).