W. Smit Jr.
men het kadaster kan bewijzen is, dat de landmeters bij 't becri-
tiseeren van ander werk, zich stellen op een standpunt zóó hoog,
dat het in conflict komt met eigen archievenalsmede afwijzend
staan tegenover instellingen, welke opkomen door de éénzijdige
richting van ons eigen dienstvak.
Bussum, Mei 1926.
OVERDAAD SCHAADT, SAMENWERKING BAAT.
Toen enkele jaren geleden de gemeente Groningen de electrische
tram wilde aanleggen naar de Punt over den Rijksstraatweg
GroningenAssen, verleende het Rijk daarvoor geen vergunning
dan op voorwaarde, dat de gemeente Groningen den weg zou
verbreeden. Voor die verbreeding en tramaanleg werd de weg
10 km) door den gemeentedienst opgemeten. Daarna is die
verbreeding door het Kadaster opgemeten. Vervolgens is de
Waterstaatsdienst gekomen, die den weg met bijzonderheden
weer geheel opnieuw opmat.
De kadastrale opmeting bevatte in het bovenstaande geval
niet genoeg gegevens voor den Rijkswaterstaat. Desniettemin
moet drievoudige opmeting, als hier plaats had, door samenwerking
voorkomen kunnen worden, althans gedeeltelijk.
Ook de gemeentediensten eischen op hunne kaarten geheel
iets anders, en veel meer tegenwoordig, dan de kadastrale kaarten
geven. Zeer terecht wijst de heer Smit daarop in zijn in deze
aflevering opgenomen artikel. In een vroeger opstel (Jrg. 1920
blz. 52) werd door schrijver dezes eveneens melding gemaakt
van deze omstandigheid en werd getracht de moeilijkheden in
't oog te vatten die zich voordoen, wanneer het Kadaster zou
moeten voldoen aan de verschillende eischen, welke andere takken
van dienst bij meetwerk stellen. Daarbij blijkt dat dubbele op
metingen niet altijd geheel en al kunnen voorkomen worden.
Door een landmeter van het Kadaster van den aanvang af te
werk te stellen kan het in vele gevallen wel. Wij hebben op
't oog metingen waarbij de perceelgrenzen betrokken zijn, en dan
is in 't algemeen gesproken hij het, en niet een ander technicus,
die met de uitvoering belast moet worden. Moeilijkheden met
127