WELKE NAUWKEURIGHEID DIENT MEN BIJ VEELHOEKSMETING TE STELLEN AAN HET METEN VAN AFSTANDEN EN RICHTINGEN EN AAN HET CENTREEREN VAN THEODOLIET EN SIGNALEN? Voor de berekeningen van een veelhoeksmeting zijn noodig: a. de lengten der zijden. b. de richtingshoeken van de zijden in een bepaald stelsel. De lengten der zijden volgen uit de afstandsmetingen, hetzij door directe meting, dan wel met behulp van een der methoden van indirecte afstandsmeting. De richtingshoeken der zijden komen voort uit metingen met den theodoliet of met de boussole. In dit artikel zal de vraag naar de nauwkeurigheid aan de metingen te stellen alléén be keken worden, uitgaande van het gebruik van een theodoliet. Nu leert de theorie, dat voor polygonen, gemeten met den theo doliet, de gestrekte vorm het meest te verkiezen is bij een zoo klein mogelijk aantal zijden. De lengten der zijden, en dus hun aantal, wordt bepaald door de aan den polygoon aansluitende detailmeting, de gesteldheid van het terrein en de totale lengte van den trek. De theorie, ter beantwoording van de gestelde vraag noodig, is het eenvoudigst op te zetten voor een gestrekten polygoon van gelijke zijden. Dit type zal in de praktijk niet veel voorkomen. Men zal evenwel trachten dezen vorm zooveel mogelijk te be naderen en daarom is de gestrekte gelijkzijdige polygoon, als object van onderzoek, als aangewezen te beschouwen. De nauwkeurigheden voor het meten van richtingen en af standen en voor het centreeren van theodoliet en signalen, zooals die uit dit onderzoek volgen, kunnen als goede benaderingswaarden voor de polygonen, die den gestrekten vorm naderen, worden aangenomen Te onderscheiden zijn de volgende drie typen van polygonen, waarvan het derde type wel het meest zal voorkomen: a. Polygonen aan eene zijde vast, hetzij door aansluiting aan een in coördinaten bekend punt, hetzij, dat men dat begin punt als vast aanneemt. Het andere einde van den trek wordt vrij zwevend verondersteld te zijn.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1926 | | pagina 153