156
m" 1 /~n(n i) (2 n 1)
a. ms y n 1 Aa s —rr 1/
P
m" I /n (n21)
b. m8 y n 1 Ab s -rr y
ms m" 1 /(n2 1) (n2 3)
tAi_I==Ac s %.,y 3n
Neemt men aan, dat de veelhoeksmeting wordt uitgevoerd
onder telkens opnieuw opstellen van theodoliet en signalen boven
de veelhoekspunten, zoodat de centreerfouten een toevallig karakter
hebben, dan is de maximale waarde van de middelbare centreer-
fout te stellen op:
Me P-e |/6
s
waarbij e verondersteld is te zijn de middelbare waarde der
excentriciteit in de opstelling en wel loodrecht op de hoofd
richting van den polygoon.
De bovengenoemde waarde m", de middelbare waarde van de
fout in de hoekmeting, ontstaat uit de fouten in het meten zelf
(instellen en aflezen) en de fouten in het centreeren van instrument
en signalen.
We kunnen dus stellen:
m"2 m2m M2C
waarbij mm de m. f. in het meten van een hoek, vrij van de
centreerfouten.
Nu is een onderlinge verhouding van de meetfouten en de
centreerfouten bezwaarlijk te geven. Deze hangt geheel af van
de methode van werken en de zorg aan ieder der onderdeelen,
meten en centreeren, besteed. Werkt men volgens een methode,
waarbij het hoekmeetinstrument en de signalen verwisselbaar zijn
(Zwangzentrierung), dan zijn de centreerfouten zoo klein, dat ze
als niet bestaande te beschouwen zijn, hetgeen nog niet wil zeggen,
dat iedere opstelling van instrument en signalen juist in de
vertikaal van een hoekpunt van den trek zal hebben plaats ge
vonden. Neemt men echter een meting, zonder genoemde ver
wisselbaarheid, dan zou een tweede m. i. logische aanname kunnen
zijn: den gelijken invloed van meet- en centreerfouten voorop
te stellen. Men komt dan voor de drie soorten van veelhoeks
meting tot de volgende formules: