|X-..6
IX
'L±1/_
p— S/b p" AalX ZE e. 1XZ
-4*1
157
)("2+3)
V n(n
1/2 p" V 6 m s|/2 V n (n 1) (2 n 1)
—P" Abl,/ L7
m s|/~7V n (n2 1]
Ab tn"m I
I/2 S p" V 12 m MnJ-T)
Ac m"m I X"(n2 1) (n2 3) Sp"Ac
I/2 p" V 3n m si/2 V (n2 1) (n2 -j- 3)
V (n2 1) (n2
Nu geven de stationsmetingen de m.f per richting: m"r m m.
1/ 2
In verband hiermede is het gevvenscht bovenstaande formules op
de m.f per richting te betrekken.
a. m",.
b.
2 s V n (n 1) (2 n 1)
/'Ab]X 3
s V n (n2 1)
4+Ac]X
s V (n2
(n2 - 1) ("2+ 3)
Uit de volgende betrekkingen volgen formules ter berekening
van e uit A en n.
s s 2 n(n i)(2 n1) 'l 2 n(n0(2n
I/2y (n2 1) (n2 -j- 3) H 'V (n2 1) (n2 -j- 3)
Nu rest nog de vraag, welke waarden aan Aa. Ah en Ac moeten
worden toegekend.
Als een terreinpunt door enkele puntsbepaling wordt vastge
legd, acht men de gegeven punten vrij te zijn van fout, een ver
onderstelling steeds gemaakt als werk van lager orde aan dat
van hooger orde wordt vastgelegd. Het te bepalen punt vindt
men uit de vereffening met m.f. voor de coördinaten mx en my.
Als nu een polygoonmeting dient om een aantal punten aan
punten van hooger orde vast te leggen, zou men als eisch kunnen
stellen, wellicht dienen te stellen, dat het bij die veelhoeksmeting
ongunstigst bepaalde punt (zie boven) geen grootere afwijkingen
n (n 1
(2 n 1)
6
n (n2
1)
12
(n2 J
m
Aa_