44
waarvoor hij den dank verdient van al degenen, voor wie ons
hypotheekrecht belang heeft.
Het werk begint met eene korte geschiedenis van ons hypo
theekrecht, waarna een beknopt maar zeer belangwekkend overzicht
volgt van de verschillende wijzen, waarop het hypotheekrecht in
negen voorname staten van West-Europa, benevens in Australië
en Amerika geregeld is.
Vervolgens vindt eene bespreking plaats van het hypotheek
recht, zooals dit door onzen wetgever in de artikelen 12081268
B. W. is vastgelegd en de schrijver heeft zich blijkens zijn voor
woord, zooveel mogelijk laten leiden door den draad, waarmede
dit recht in die artikelen is aaneengeregen. De zeer talrijke
vragenzoowel het personen- als het zakenrecht betreffende die
zich in de praktijk van het hypotheekrecht voordoen, zijn uitvoerig
behandeld. Naast de meeningen van de gezaghebbende commen
tatoren van ons Burgerlijk Recht, benevens de jurisprudentie
wordt ook zijne eigen meening over den uitleg der wetsartikelen
in voorkomende gevallen medegedeeld. Deze meening kan on-
dergeteekende niet immer deelen. Bij de behandeling van art.
1211 B. W. geeft schrijver bij de bespreking van de vraag of
«aanwerping» onder «aanwas» is begrepen als zijn meening te
kennen, de opvatting dienaangaande van Veegens-Oppenheim,
die aanwerping niet onder aanwas rekent, in verband met art.
654 B. W. het best verdedigbaar te achten, «mits men aanneemt,
dat, na verstrijking van den in dit laatste artikel genoemden
termijn van drie jaren, zonder dat de eigenaar van het aange
worpen stuk land zijn recht daarop heeft doen gelden, dit land,
door natrekking eigendom geworden van dengene aan wiens
land het is aangeworpen, vanaf dat oogenblik wel onder aanwas
wordt begrepen en dus valt onder de hypotheek».
Deze laatste aanname lijkt mij moeilijk te verdedigen.
Dat hypotheken zich ook uitstrekken tot hetgeen door aanwas
met het bezwaarde goed vereenigd is, vormt een belangrijke
uitzondering op het beginsel, dat de horizontale begrenzing van
het bezwaarde goed nimmer wordt uitgebreid; het bekende
specialiteitsbeginsel. Uitzonderingsbepalingen mogen niet worden
uitgebreid buiten de gevallen, in de wet genoemd. Krachtens
de duidelijke bewoordingen van art. 654 B. W. wordt aanwerping
als geene aanspoeling (aanwas) aangemerkt; derhalve strekt de