8o t sin A' sin B sin B' sin A en: A' B' A-fB r P' P A dan wordt Q' (Q r A) Dan heeft men: sin (P A) sin P (I5J sin (Q A y) 1 sin Q Ontwikkelt men de sinussen der hoeksommen, en bedenkt men, dat A en y zeer klein zijn, zoodat als benadering de sinus gelijk mag worden gesteld aan de boog, en de cosinus gelijk één ge nomen mag worden, dan komt er sin Q (sin P -|- A cos P) sin P j sin Q (A y) cos Q J waaruit (/x i) sin P sin Q y sin P cos Q cos P sin Q -f- n sin P cos Q cos P sin Q -f- /X sin P cos Q of A f* 1 7 cot 0 cot P /x cot Q cot P /x cot Q Noemt men den afstand van P tot I gelijk s, dan wordt de verplaatsing van het punt P in een richting loodrecht op de verbindingslijn P I: d s a x)s i y- rs cot Q cot P /x cot Q cot P -f- fj. cot Q Men kan, bij de kleine verplaatsingen, die bij ons vraagstuk aan de orde zijn de in den noemer en in den teller van de tweede breuk gelijk één stellen. Er komt dan: d= 1)8 rscotQ cot P -f- cot Q cot P -j- cot Q Trekt men door P een lijn evenwijdig met IIV, nl. PS, en laat men uit S de loodlijn ST op IP neer, dan is I p S B, TS h, I T p h cot P, TP q h cot Q dus I P s h (cot P -)- cot Q) waaruit volgt: d (|X i) h q y. (18) IS nU T} X "P cin I oïn D nnr. C\

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1927 | | pagina 80