87 Vlakke Meetkunde. (1V2 uur). 1. Van een trapezium ABCD (basis AD, opstaande zijden AB en DC) is AD 42 meter AB 15 meter DC 13 meter en de hoogte 12 meter. Bereken de lengte der lijn, die, evenwijdig aan de basis ge trokken, het trapezium in twee gelijke deelen verdeelt, en tevens de ligging van hare eindpunten in de opstaande zijden. 2. Een driehoekig terrein ABC met zijden van 100, 65 en 105 meter wordt aan het hoekpunt A tegenover de zijde van 65 meter afgerond door een cirkelboog, welke raakt aan de zijden AB en AC en waarvan de straal gelijk is aan 6 meter. Bereken de oppervlakte van het gedeelte, dat door dien boog van den driehoek wordt afgesneden, als bekend is dat hoek A 36° 52', zonder gebruik te maken van goniometrische functies. 3. Op het been AB van hoek BAC liggen de punten D en F, op het been AC ligt het punt H. De loodlijn, in D op AB opgericht, snijdt AC in E, de loodlijn in F op AB en die in H op AC opgericht snijden elkaar in G. Als gegeven is dat AD 5 meter AF 11 meter AH 10 meter DE 12 meter vraagt men de lengte van FG en van HG. EEN KADASTER-PASSERDOOS. Op het mooie zwarte étui staat in vergulde letters «Kadaster passerdoos Lotter». Deze inscriptie maakt ons nieuwsgierig! En als we het door dubbele naaldsluiting vastgehouden deksel openslaan ligt daar in 't blauw fluweel keurig gerangschikt het teekengereedschap in zijn blankheid van glad gepolijst nieuw- zilver met hier en daar een doffen toets van een bewerkt hand-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1927 | | pagina 87