io7
slechts ongeveer een derde van den geheelen horizon omvatten
en toch elkaar nog een weinig overlappen.
Dit gebrek kan niet worden verholpen door meer dan zes
spiegels in een cirkel naast elkaar te plaatsen. De overlapping
zou erger gemaakt worden, de gapingen zouden wel kleiner
worden daartegenover echter grooter in aantal maar niet
verdwijnen.
De moeilijkheden worden uit den weg geruimd door eenige
rijen boven elkaar in cirkels geplaatste spiegels te gebruiken, en
wel het doelmatigst twee rijen van vier trapeziumvormige spiegels,
waarbij de spiegels van de bovenste rij kleiner zijn en een kleineren
hoek met de as van de camera
maken dan die der onderste rij.
Bij deze plaatsing omvatten een
groote en een kleine spiegel een
rechten hoek in het horizontale vlak,
en bijgevolg de acht spiegels den
geheelen horizon. De spiegels geven
echter geen beelden van den horizon
zelf, maar van een gebied, dat een
diepte heeft van 4 tot 18 graden,
beneden den horizon. Om van den
geheelen horizon beelden te vormen,
hoeft men slechts den afstand van
spiegelkop tot het objectief iets te
vergrooten.
Deze plaatsing geeft een minimale
overlapping (verg. de voorstelling
van de spiegelvlakken op de plaat
op een vlieghoogte van 2 km in
fig. 9), welke voor het beoogde doel
geen bezwaren oplevert en die doelmatig en gewenscht is. Ze
vereischt echter een objectief met grooten beeldhoek, die in ver
band met het doel niet kleiner dan
go° mag zijn. Op zichzelf is deze
voorwaarde geen bezwaar, en de
verhoogde lichtsterkte, bij vergroo
ting van het diafragma is eerder een
voordeel. De practische grens der
F>g. 5-