dan vei wisselen de waarnemens de handen aan de stelschroeven.
Door deze verschuivingen kan de resultante, d.w.z. het nadir-
punt, in enkele minuten worden bepaald.
Indien beelden van den horizon voor deze bepaling zullen aan
gewend worden moet de afstand van den spiegelkop tot het
objectief van de camera en van den declivometer zoo groot worden
gemaakt, dat deze beelden, bij verticale camera-as zich bevinden
in het midden eener rij spiegelbeelden (Si a S4 of S5 a S8 zie
fig. 9). Men kan ook voor dit doel de hoeken der spiegelrijen met
de camera-as vergrooten.
Het spreekt wel vanzelf, dat de declivometer ook zoo kan
worden gebouwd, dat de condensor en het fotogram zich onder
het objectief bevinden en de spiegelkop er boven. Verder is 't
nu mogelijk om, wanneer men het beschreven toestel eenmaal
heeft, de werkwijze aanmerkelijk te vereenvoudigen, zoodat voor
de meting der verschuivingen in de richtingen der plaatassen,
de spiegels en de schermen kunnen ontbeerd worden.
Daartoe maakt men een diapositief van een negatief, dat een
fotografie is van de acht spiegelbeelden der op de projectie
schermen geteekende of gefotografeerde hyperbolen, alsmede van
de hoofdassen der plaat. Een dergelijk negatief kan gemakkelijk
door middel van den spiegelkop worden verkregen. Dit diapositief
wordt op het negatief van de heliotroopbeelden gelegd en wel
zoodanig, dat de hoofdassen van het diapositief en van het nega
tief elkaar bedekken en beide beeldvlakken tegen elkaar liggen.
Door verschuiving van het negatief of van het diapositief wordt
weer het nadirpunt bepaald.
Ook bij deze vereenvoudigde werkwijze worden fouten in den
stand der spiegelvlakken vereffend. Daar de spiegelbeelden van
de hyperbolen op het diapositief op kleinere schaal komen dan
op de projectieschermen, liggen deze hyperbolen hier dichter bij
elkaar, tenzij men een kleiner aantal op de schermen heeft aan
gebracht, (b.v. op onderlingen afstand van 20'). Men kan dit
nadeel opheffen, door gebruik te maken van loupen of microscopen.
Men kan ook de hyperbolen van alle schermen op willekeurige
schaal vergroot, op één plaat brengen en de negatieven daarop
aansluiten door projectie en verschuiving. (Zie H'2V'2 in fig. 4).
119