EEN GEWONE-DIENST KAARTEERING THEORETISCH BEZIEN. Bij het inmeten van eene uitgebreide terreinsverandering brengt de in zwang zijnde methode van «indeelen» of «aanhouden» mede, dat bij de kaarteering tenslotte de meeste of tenminste vele meetgetallen ongebruikt blijven. Het volgende geeft een methode, om alle meetgetallen, voorzoover niet op scheidingen betrekking hebbende die blijkbaar foutief liggen, tot hun recht te doen komen. De lijn CD is een lange meetlijn, b.v. voor het kaarteeren van een weg of trambaan; de vraag is hoe we deze lijn op het plan zullen brengen. Twee methoden zijn daarvoor in gebruik: de een bakent de lijn ED uit en meet deze door tot scheidingen ten N. van CD, ter controle nog eene dwarslijn ongeveer over het midden van CD. Anderen meten langs alle scheidingen van de lijn uit, zoodat tusschen de meetgetallen ten N. en ten Z. van de lijn geen direct verband is. Toch is deze methode m. i. te verkiezen: i° bepaalt men CD ten opzichte van veel meer scheidingen, 20 is men minder afhankelijk van den stand der gewassen; langs de slooten is bijna altijd wel te meten, dwars over het land slechts in enkele tijden van het jaar. We nemen nu aan, dat we de tweede methode volgen, en de lijn ED gemeten hebben van E af tot de lijn CD. We krijgen dan bij de kaarteering door het uitzetten der gemeten afstanden van de 4 aangeteekende scheidingen uit, de vier dicht bijeen gelegen punten a, b, c en d. Meet met biseau en loupe de afstanden, ab, ac en ad\ de meest waarschijnlijke ligging van het snijpunt van ED en CD, voor zoover afhankelijk van de 4 gebruikte meetgetallen, is dan het punt F, bepaald door ab -j- ac -j- ad af I 20

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1928 | | pagina 120