aaneengelegd kunnen worden. Ja, daarbij kunnen verlovingen
of toekomstige verervingen zelfs van invloed zijn en eveneens
familieveeten, wijl men moet verhinderen dat er later chicaneerende
buren komen, die het b.v. niet eens zouden kunnen worden over
het graven van scheidingsslooten.
Verder is het van belang om van alle consorttenaamstellingen
na te gaan of de daarin voorkomende belanghebbenden bestendi
ging van dien toestand willen of liever scheiding en deeling
wenschen en samenvoeging met andere perceelen.
En om ten slotte op de hoogte te komen van de onder de
belanghebbenden zelf levende gevoelens en wenschen wordt er
vóór aan de toedeeling begonnen wordt (maar nadat er met een
vertegenwoordiger van de Centr. Comm. vergaderd is over de
groote lijnen der toedeeling) een z.g. wenschzitting gehouden,
waartoe alle belanghebbenden opgeroepen worden.
Na de noodige aanvulling van de bovengenoemde verlangde
gegevens worden de eigenaren in de gelegenheid gesteld om
hunne wenschen aangaande de nieuwe kavels kenbaar te maken,
daarbij voor- en ingelicht door den deskundige aan de hand van
een oude kaart van het terrein waarop hun oude bezit kenbaar
is aangegeven en de nieuwe kaart waarop alleen nog slechts de
wegen en waterloopen en de elementen. Deze wenschen worden
genoteerd en onderteekend door de belanghebbenden, terwijl
natuurlijk dezerzijds alle rechten worden voorbehouden en on
redelijke wenschen onmiddellijk worden tegengegaan.
Daarna kan de toedeeling een aanvang nemen en begonnen
worden aan een voorloopige toewijzing volgens de factoren, ont
leend aan de wet, de schatting, de wenschen en die van alge-
meenen aard, waarbij vooral rekening te houden is met art. 6
der wet, luidende
«Voor zoover zulks met een behoorlijke ruilverkaveling ver-
eenigbaar is, wordt aan ieder eigenaar onroerend goed toebedeeld
van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming als en bij voorkeur
bestaande uit het onroerend goed, dat van hem in de ruilverka
veling is opgenomen. Tegen den wil van den eigenaar mag van dezen
regel niet dermate worden afgeweken dat dientengevolge ingrij
pende verandering in den aard van zijn bedrijf noodzakelijk wordt.»
Hieruit blijkt dus dat terdege rekening gehouden moet worden
met het z.g. zwaartepunt van iemands oude bezit.
147