i57
recht te doen komen. Hoe oud de instelling ook reeds is, hoe
groot de belangen, die zij dient ook mogen zijn, het schijnt niet
te mogen gelukken, dat zij de plaats inneemt, in de departemen
tale verhoudingen, die haar o. i. ontwijfelbaar toekomt.
Wij zullen misschien de gelegenheid hebben in de huishoudelijke
vergadering nauwkeuriger aan te geven op welke moeilijkheden
hier speciaal wordt gezinspeeld. Waar zij echter ambtelijke ver
houdingen raken, meen ik thans met de genoemde aanduiding
te moeten volstaan.
Wij willen echter dezen eersten dag, gewijd aan de algemeene
belangen van het vak en der instelling, waaraan wij schier allen
onze werkkracht en toewijding hebben verpand (eene instelling,
die groote algemeene belangen, als de veiligheid van den grond
eigendom, het grondcrediet, enz. enz. niet enkel dient, maar die
daarvoor zelfs de onmisbare voorwaarde mag worden genoemd)
niet ingaan, zonder de hoop uit te spreken, dat deze groote ver
diensten door den Staat en het publiek zullen worden erkend en
in steeds meerdere mate gewaardeerd.
Indien wij allen onzen plicht doen en onze krachten wijden
aan de schoone taak om onze nuttige instelling bij te houden en
waar noodig te verbeteren, dan geloof ik toch, dat we met
vertrouwen de toekomst tegemoet mogen gaan, overtuigd dat dat
gene, wat het waard is, uiteindelijk ook waardeering zal erlangen».
b. De notulen der vorige vergadering (zie Tijdschrift 1927,
5e afl.) worden onveranderd goedgekeurd.
c. Naar aanleiding van het verslag ingevolge art. 16* der
statuten (Tijdschrift 1928, afl. 4) vraagt de heer J. H. Pieters
of hierbij het proces-verbaal van grensregeling ter sprake gebracht
kan worden, wat de Voorzitter toestemt, daar dit punt abusievelijk
is geplaatst op het tweede gedeelte der agenda.
De heer Pieters merkt daarna op, dat hij de in het verslag
genoemde verklaring minder wenschelijk acht dan het proces
verbaal van grensregeling. Beide geven evenveel werk, kosten
evenveel tijd en geld en daarom prefereert hij datgene, wat de
meeste juridische zekerheid geeft.
De Voorzitter vindt het voorbarig, zich nu erover uit te spreken,
welke kracht aan de verklaring of onderhandsche acte, welke in