i75
f. De Voorzitter deelt den stand der salarisactie mede, welke
besprekingen niet voor publiciteit vatbaar zijn.
k. Bij de rondvraag komt het volgende ter sprake:
De heer Stoorvogel wijst op het onbillijke, dat bij vacatures
ook geen verhuiskosten worden vergoed, terwijl dit bij andere
takken van dienst wel het geval schijnt te zijn, waarop het Bestuur
een onderzoek en een bespreking met het Hoofdbestuur toezegt.
De heer P. J. F. Kater deelt mede, dat dit tot zijn spijt de
laatste vergadering is, die hij in haar geheel kan bijwonen, wegens
zijn voornemen om ontslag aan te vragen.
Hij vraagt of de toestanden niet zoo veranderd zijn, dat terug
gegaan kan worden tot den ouden toestand, die geen splitsing
kende tusschen gewone en buitengewone leden.
De heer Vriend merkt op, dat dezelfde motieven, die indertijd
golden voor splitsing ook nu nog bestaan. Vooral de jongeren
zullen zich meer uiten als hun chefs niet aanwezig zijn en het
Bestuur moet vaak ook weten of het namens de landmeters kan
spreken, het moet dus weten hoe de landmeters over verschillende
zaken denken. Hij acht het voorstel te ingrijpend om er thans
op in te kunnen gaan, de leden zouden het in de afdeelinger.
kunnen bespreken en zoo noodig een volgend jaar er op terug
kunnen komen.
De heer J. H. Pieters zou het wenschelijk vinden, dat er een
voorschrift kwam omtrent het opbergen van kaarteeringen op
groote schaal, welke voor de berekening der perceelen heeft
gediend, waarop het Bestuur een bespreking met het Hoofd
bestuur toezegt.
De heer Jon gedij k vraagt, in aansluiting met de rondvraag
van verleden jaar, hoe het staat met de rechten van de land
meters op pensioen op 55-jarigen leeftijd. De Secretaris deelt
hierop de artikelen van de verschillende pensioenwetten mede,
waaraan de landmeter dit recht kan ontleenen en wel: de land
meters die op 1 Juli 1925 den leeftijd van 50 jaar hebben bereikt
ontleenen het recht aan art. LXXXVI van de wet van 28 Mei 1925,
Staatsbl. n°. 216 (circ 1736), hun pensioen wordt berekend naar
art. XXV van deze wet. De overige bij het in werkingtreden
der wet van 5 Mei 1922 in dienst zijnde landmeters ontleenen
het recht aan art. 173 I a der wet van 5 Mei 1922, Staatsbl.