176
n°. 240 (circ. 1659) en hun pensioen wordt berekend naar art.
7 en ii van de burg. pensioenwet van 9 Mei 1890, laatstelijk
gewijzigd bij wet van 21 Juni 1913, Staatsbl. n°. 303—304
(circ. n°. 1436).
De heer Stoorvogel vraagt naar de mogelijkheid om vaste
meetarbeiders aangesteld te krijgen.
Op verzoek van den heer Vriend geeft de heer Jongedijk
een overzicht van de werkwijze in Almelo en spreekt als zijn
eindconclusie uit, dat de landmeters aldaar er niet op gesteld zijn
de schattingen te verrichten, maar mocht het om de een of
andere reden wenschelijk zijn, dat zij het wel doen, zoo kunnen
zij bij hunne werkzaamheden als landmeter ook de schattingen
wel verrichten, maar zouden dan in de toekomst de reclames op
hunne schattingen gaarne zelf behandelen.
Tevens werd de vraag onder oogen gezien, boe het Bestuur
moet staan tegenover de opheffing van deze proef.
Na eenige discussie wordt besloten, dat het Bestuur in dezen
eene neutrale houding zal aannemen, maar bij voortzetting van
de proef er voor zal ijveren, dat de landmeters ook in de toe
komst de reclames behandelen.
I. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering, onder dankzegging
aan de commissie van ontvangst, die er zoo goed in geslaagd is
zoovele landmeters een paar aangename dagen in Groningen te
doen doorbrengen.
Vóór het uiteengaan spreekt de heer Kater zijn appreciatie
uit over de leiding van deze vergadering en tevens zijn spijt
erover, dat hij dit gedeelte niet meer kan bijwonen.
De Secretaris,
's-Gravenhage, Sept. 1928. H. J. Pieters.