POLYGOONVEREFFENING.
Dein de H.T.W. voorgeschreven polygoonvereffening na de cor
rectie aan de hoeken (waarover later) komt hierop neer, dat voor poly
gonen met hoeken van i8o° of nagenoeg i8o° de zijden even
redig vergroot of verkleind worden ^vermenigvuldigingsfactor
waardoor E' in E" komt (/AE E" 90°), terwijl A E" een
draaiing ondergaat om A, waardoor E" in E komt. Het bewijs
hiervoor is zeer eenvoudig en zal hier niet gegeven worden.
Aangenomen, dat het verschil in lengte tusschen A E' en A E
bijna uitsluitend moet worden toegeschreven aan constante fouten,
als in de eerste plaats het verschil in lengte van de bij de drie
hoeksmeting en de bij de polygoonmeting gebruikte lengtemaat,
zoo is er voor deze indee
ling op de zijden alles te
zeggen. Door de draaiing
ondergaan de aanslui-
tingshoeken in A en E
een gelijke, doch tegen
gestelde wijziging, de an
dere hoeken blijven on
veranderd. Hiervoor is
alleen iets te zeggen, als
de werkelijke hoek, welke
AP en E Q maken, af
wijkt van den hoek, welke
uit de azimuts van deze
lijnen zou worden afge
leid. Dit nu is, wanneer men een polygoonmeting uitvoert in
een oude hermeten gemeente, bijna steeds het geval. Door den
geringen graad van nauwkeurigheid, waarmede vroeger de hoeken
werden gemeten en de daarop gevolgde vereffening is het zeer
normaal, als de in het reg. van driehoeksmeting voorkomende
vereffende hoeken 1 a 2' afwijken van de werkelijke. In dit geval
is dus voor een wijziging, uitsluitend van de hoeken in A en E
alles te zeggen. Is de technische grondslag echter juist, dan pleit
er niets voor en is m.i. logischer de vereffeningsmethode, toegelicht
in par. 98 van het «Leerboek der Lagere Geodesie» van M. de Vos.
2o8
/>m. «Ja tfsf.