DE KADASTRALE AANDUIDING VAN ONROEREND
GOED IN TRANSPORT-AKTEN.
In den laatsten tijd heeft de Hooge Raad een tweetal arresten
gewezen in aangelegenheden, die met ons dienstvak in zoo nauw
verband staan, dat verondersteld mag worden, dat de mededeeling
dier beslissingen door de lezers van ons Tijdschrift zal worden op
prijs gesteld.
Het eerste geval, waarin ons hoogste rechtscollege eene beslis
sing gaf, betrof eene kwestie tusschen de eigenaren van twee
aan elkaar grenzende panden te Rotterdam. De beide kadastrale
perceelen 1047 en io35> aan de achterzijde aan elkaar grenzende,
waren vroeger in één hand en werden daarna verkocht, 1047 aan
A en 1035 aan H. Tusschen de tuinen bevond zich eene schut
ting, die echter niet overeenkwam met de kadastrale grens tusschen
1047 en 1035, maar op ongeveer 3 meter van en evenwijdig aan
die grens was gesteld op het perceel 1047.
Eenige jaren na den verkoop dagvaardt nu A den heer H en
vordert hij, op grond van gemelde feiten en stellende, dat hij
eigenaar is van de vermelde strook grond, primair afscheiding
der perceelen, met bepaling, dat de afscheiding zal worden ge
steld ter plaatse der kadastrale grenslijn en subsidiair erkenning
van zijn eigendomsrecht op de strook, met veroordeeling der
wederpartij om die te ontruimen.
De Rechtbank wijst de primaire vordering af (verklaart haar
niet-ontvankelijk) en de subsidiaire toe.
In appèl (van beide partijen) oordeelt het Hof anders: het ver
klaart A in zijn primaire vordering ontvankelijk en wijst hem
die toe in dier voege, dat de afscheiding zal geschieden door het
plaatsen van een houten schutting ter plaatse van dq na opmeting
van de kadastrale grootte der beide pereeelen, door een of meer
deskundigen, volgens die opmeting verkregen kadastrale grenslyn
tusschen de perceelen, door welke beslissing de subsidiaire vor
dering kwam te vervallen.
In cassatie verwerpt de H. R. het beroep.
Als middelen van cassatie waren aangevoerd: (verkort weer
gegeven)