4
a. Het Hof heeft ten onrechte de primaire vordering ontvan
kelijk verklaard, immers op de onjuiste overweging, dat eene
verkeerde wijze van afscheiding juist medebrengt, dat de perceelen,
gelijk die rechtens aan partijen in eigendom toebehooren, r.iet
van elkander zijn gescheiden.
b. Het Hof heeft ten onrechte beslist, dat art. 1995 B. W.
zich er tegen verzet, dat eischer bij zijn bezit, dateerend van
1906, voegt dat van zijn rechtsvoorganger P, zulks uit hoofde
van de onjuiste overweging: «dat in casu van een opvolging, als
in dat wetsartikel bedoeld, ten aanzien van de betwiste strook
niet alleen niet is gebleken, doch het tegendeel daarvan is komen
vast te staan, vermits de vorige bezitter en eigenaar dien grond
juist niet heeft verkocht aan eischer, doch aan verweerder, zoodat
deze, na overschrijving van den titel in de openbare registers,
op wettige wijze daarvan eigenaar is geworden en dat eischers
bewering, dat P het perceel, zooals dit ten tijde der koopover
eenkomst feitelijk door eene schutting was afgescheiden, had
verkocht, onjuist is, immers deze bewering in strijd was met den
inhoud der koopakte en met de tusschen partijen vaststaande feiten,
en dat zij ook niet paste in het systeem van eischer, die zich tot
staving van het door hem beweerd eigendomsrecht uitsluitend
heeft beroepen op verjaring», blijkens welke beslissing en
overwegingen het Hof niet in het oog heeft gehouden het ver
schil tusschen bezit en eigendom
De H. R. verwerpt middel a op grond «dat H bij zijn betoog
voorbijziet, dat volgens 's Hof's feitelijke beslissing de beide per
ceelen, al mocht zich dan ook ergens op een daarvan een schutting
bevinden, juist niet door die schutting waren afgescheiden en
zelfs de juiste grenslijn onzeker was, onder welke omstandigheden
het Hof terecht het tegen de primaire vordering aangevoerde
middel van niet ontvankelijkheid niet heeft aanvaard»;
en middel b op grond van de overweging: «dat het Hof terecht
van oordeel was dat krachtens 1995 B. W. men het bezit van
zijn voorganger slechts dan bij het zijne kan voegen, indien er
een verband rechtens tusschen beide bestaat, met andere woorden
indien door afstand van de zaak door den vorigen bezitter op
den volgende een overgang van dat bezit van den een op den
ander heeft plaats gevonden;
dat nu het Hof feitelijk heeft beslist, dat van zoodanigen over-