V
6g
H, met behulp van deze drie punten uit binnenrichtingen bepaald
kunnen worden, een horizontaal vlak aan door 't laagst gelegen
punt of door een punt op de gemiddelde hoogte. Zijn de hoogte
verschillen te groot, dan kunnen toch, met behulp van een voor-
loopige berekening van de helling en hellingsrichting door middel
van de gemeten verticale hoeken, de snijpunten der richtingen
met het horizontale vlak, van het midden van 't objectief uit,
bepaald worden, zoodat aan deze snijpunten aangesloten kan
worden. In voorkomend geval kan daarbij ook een richting naar
een vast punt, dat zich in de nabijheid van de hellingsrichting
bevindt, gebezigd worden.
Uit de gevonden horizontale coördinaten van het hoofdpunt
dan is de waarde van dezen hoek in 't eerste en tweede kwadrant
negatief en in 't derde en vierde kwadrant positief, ten opzichte
van de door den pijl (die onder het horizontale vlak door 't midden
van het objectief, naar beneden wijst) aangeduide richting der
helling. Uit dit teeken van c is onmiddellijk af te leiden, in
kunnen de richtingen naar de
voetpunten der loodlijnen uit
andere vaste punten worden
afgeleid. Nu werden echter
in 't herleide positief met den
theodoliet voor terreinfoto's de
richtingen gemeten naar de
voetpunten, waarin rechte lijnen,
door de vaste punten, even
wijdig met de rechte lijn OH
(scheeve as van den theodoliet)
het horizontale vlak snijden
(fig. 3). Stel het verschil tus-
schen beide richtingen c. Deze
hoek is gelijk nul, als de richting
van t samenvalt metde hellings
richting, hij is 't grootst als
t loodrecht op deze richting
staat. Wordt de hoek c nu
verkregen door de gemeten
richting naar een vast punt
van de berekende af te trekken,
Fig- 3-
it