74 De draaiïngshoek is gelijk aan de helling b der plaat. De nadirlijn blijft loodrecht op 't terrein, valt dus niet meer samen met de as van de camera, maar maakt daarmee denzelfden hoek b. De verschuivingen op de plaat, v4 v3 en v2 v4, worden van 't midden van 't objectief uit, onder den hoek b gezien. Deze tangentiale verschuiving is des te grooter, naarmate zij verder van 't hoofdpunt verwijderd is. Door de verschuiving wordt de genoemde cirkel een weinig elliptisch. Na de verschuiving is de afstand H v3 f tg (2a go -f- h b) en H v4 f tg (2a 90 -f- h b) Draait men nu in tegengestelde richting tot de punten v3 en v4 met de bekende punten v4 en v2 samenvallen, dan valt de as van de camera ook weer met de nadirlijn samen. Deze tangen tiale verschuiving kan daarom in 't hoofdpunt gemeten en de helling ermee bepaald worden. HN tg b Meet men deze verschuiving in de richting der beide assen van de plaat, dan verkrijgt men de componenten van HN en daarmee ook de richting («Kantung») der resultante. Zijn nu de componenten 1 en 14 en m en n de hoeken met de as van de camera, waaronder men deze componenten van O uit ziet, dan is: 1 h tg m j en tg n -• Stel nu de hellingsrichting ten opzichte van de as van de plaat weer d en de helling b, dan is: sin m sin m sin n tg d sin b v sin n sin d cos d (Slot volgt.) HET PRISMA VAN BAUERNFEIND. Wanneer het oude zich zoo langzaam aan verdrongen ziet door het nieuwe en betere, dan probeert het van tijd tot tijd de oude plaats nog eens te heroveren. Kwaad kan dat niet; die poging dwingt het nieuwe tot sterker staan, en beter gedocumenteerd zijn, heeft dus eer voordeel dan nadeel doch minder wordt

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1928 | | pagina 74