76 indertijd voor de m in de uitzetting i',i. In een ongunstig geval kan er dus op een loodlijn van 100 m eene afwijking komen van i dm, alleen op grond der uitzetting zelf. Daarmede is voor slechts vier loodlijnen het onderzoek in de practijk dus reeds van de hand gewezen; we zullen dat dus moeten doen met middelen die grooter nauwkeurigheid toelaten. De onnauwkeurigheid van het prisma onder 2° genoemd is gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarden, die aan een goed prisma moeten worden gesteld. Die fouten zijn drieerlei: 1) die met den grootsten invloed op de uitzetting van rechte hoeken: de hoeken aan de hypothenusa zijn niet zuiver 450; 2) de voorste ribbe van het prisma loopt niet evenwijdig met het achter vlak; 3) de drie zijvlakken zijn niet plat maar bolvormig geslepen. Waar 't hier niet gaat om een onderzoek van het prisma in 't algemeen, laten we de fouten onder 2 en 3 genoemd buiten beschouwing en bepalen ons tot de meest invloedrijke: de fouten in de hoeken van 45° Noemen we deze x en y, zoodat de hoeken aan de hypothenusa dus 450 x" en 45° y" worden, dan kunnen we op eenvoudige wijze nagaan hoe die tot uitdrukking komen in den uit te zetten rechten hoek 0. 7/ In de figuur stelt S de tweemaal teruggekaatste straal voor; i is de hoek van inval, u de hoek waaronder de straal het prisma verlaat.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1928 | | pagina 76