hiernaar de opleiding der landmeters te regelen, omdat de een
voudigheid van een vraagstuk in den regel eerst blijkt als het is
opgelost, dus steeds nadat de landmeter het terrein heeft bezocht.
Zelfs zullen de moeilijkheden dikwijls eerst voor den dag komen
bij het verwerken van de op het terrein verzamelde eegevens
in het kadastrale archief.
Tot nadere argumenteering van hare beantwoording van vraag
c. laat de commissie hier verschillende gegevens volgen, ontleend
aan het programma van het onderwijs voor 19241925 der
Landbouwhoogeschool.
De geheele cursus duurt 3 jaar en vier maanden. Gesteld dat
die slechts een jaar zou duren, dan zouden per week besteed
moeten worden aan
I. exacte wetenschappen 36 uur.
(Wiskunde. Toegepast rekenen. Werktuigkunde. Hydraulica.
Natuurkunde. Waarschijnlijkheidsrekening. Lagere en hoogere
geodesie. Kadastrale Techniek en Techniek der Ruilverkaveling.
Kartographie.)
II. juridische-, administr.- en fiscale wetenschappen 16 uur.
(Staathuishoudkunde. Geschiedenis van het Kadaster. Land
huishoudkunde. Agrarisch Recht. Burgerlijk-, Administratief- en
Fiscaal Recht.)
III. landbouwwetenschappen 14 uur.
(Akker- en Weidebouw. Agrogeologie. Cultuurtechniek. Hout
teelt en Boschrenterekening.)
De commissie meent, dat noch de geheele duur der studie
noch de onderlinge verhouding tusschen het aantal lesuren aan
de verschillende vakken besteed de bestaanbaarheid van tweeërlei
opleiding wettigen. Wellicht is het mogelijk een enkel vak op
het programma te schrappen. Dit geldt zeer waarschijnlijk echter
voor ieder programma van onderwijs. Bij de opleiding der land
meters moet rekening gehouden worden met het feit, dat zij past
binnen het kader van het Hoogerlandbouwonderwijs.
Bij de beantwoording van de tweede vraag is al gezegd, dat
een ongeveer driejarige opleiding aan de commissie wenschelijk
voorkomt. Een dergelijke korte tijdsduur sluit reeds differentiatie
in de opleiding uit. Geen landmeter kan volstaan met de studie
van een deel der hierboven genoemde groepen.
g8