UIT EEN RECTORALE REDE.
Bij de overdracht van het rectoraat aan de Landbouwhooge-
school te Wageningen op 20 September 1929 heeft de aftredende
rector-magnificus Prof.Dr.Ir. N. L.Söhngen, een overzicht gegeven
van den gebouwennood. Het moge ons vergund zijn uit zijn
rede het volgende over te nemen.
«Van het gebouw voor geodesie werd van deze plaats in 1927
de stichting reeds aangekondigd. De plannen naderden hunne
voltooiing; weldra zou het gebouw verrijzen. En nu nog duurt
de noodtoestand in «de Valk» rustig voort, terwijl het aantal
studeerenden ook daar zeer sterk is gestegen. Het voormalige
hotelletje is totaal ongeschikt om gebruikt te worden voor prac-
tisch werken en wanneer dan bovendien 18 tot 20 studenten de
ten hoogste 6 beschikbare plaatsen moeten bezetten, dan is van
een geregelden gang van een programma voor practische oefe
ningen geen sprake. Voor zoover dit ook maar eenigszins moge
lijk is, wordt met de ruimte gewoekerd en zooveel doenlijk buiten
gewerkt. Maar het wordt uiterst moeilijk op de teekenzaal, wan
neer we het daarvoor beschikbare lokaal zoo mogen betitelen.
De 12 daar samengedrongen studenten moeten dikwijls nog meer
slachtoffers gelegenheid geven tot werken en dan wordt het
elkaar hinderen uiterst hinderlijk, terwijl de docent nauwelijks
plaats vindt om aanwijzingen te geven.
Stijgt het aantal studenten ook daar nog, dan wordt de toe
stand geheel onhoudbaar. En eene stijging is te verwachten,
aangezien verscheidene groote maatschappijen landmeters van
Nederlandsche nationaliteit vragen. Reeds nu wordt door een
dezer groote lichamen aan twee studenten eene toelage van
f 1000 per jaar beschikbaar gesteld.
Dringend noodig is een spoedig bouwen van een nieuwe in
richting, waaraan echter bijzondere moeilijkheden zijn verbonden.
Naast die van de bekende autoriteiten en colleges heeft ook de
beslissing van de reeds jaren geleden door het departement van
financiën ingestelde reorganisatiecommissie voor den dienst der
belastingen invloed.
Om welke redenen is geen voortgang te bespeuren? Wekt
hier niet het uitgesprokene het onuitspreekbare en doet het uit-
spreekbare het onuitgesprokene vermoeden?»
i8o