197 aangegeven, bevindt zich voor een gedeelte van het objectief een prisma, waardoor twee beelden ontstaan, die ten opzichte van elkaar verschoven zijn. De verschuiving van de beide beelden staat in een constante verhouding tot den afstand van baak tot prisma. Aan het prisma moet de eisch gesteld worden, dat het niet in het minst als lens mag" werken, daar dan de beide beelden niet in een vlak gevormd worden, en dus de parallax weer hin derlijk zal optreden. Het spreekt van zelf, dat ook de baakver- deeling een verandering dient te ondergaan. Bekijkt men een baak met zwarte velden op witten ondergrond dan zullen de beide beelden tot een niet te ontcijferen geheel worden samen gevoegd. Maakt men echter een negatief baak, nl. witte velden op zwarten ondergrond, zooals fig. 2 laat zien, dan zullen bij juisten stand van baak en prisma de witte strepen, geprojecteerd op de verdeeling, zich scherp afteekenen en aflezing mogelijk maken. De afbeelding van de negatief-baak vertoont drie groepen, ieder van 5 strepen. De middelste streep van iedere groep is als indexstreep te beschouwen en de vier andere strepen zijn zoodanig geplaatst, dat het gemiddelde van de aflezingen aan deze vier strepen gedaan, moet overeenstemmen met de aflezing aan den middendraad. Hierdoor ontstaat een scherpe controle op het maken van grove fouten bij het aflezen. De drie indexstrepen van de groepen I, II, III staan aan het begin van den eersten tweeden en vijfden decimeter van de verdeeling, de gemiddelden van de vijf aflezingen per groep moeten dus resp. verminderd worden met 0,0, 0,1 en 0,4 m. Door het aanbrengen van drie groepen van 5 strepen is het mogelijk de nauwkeurigheid wille^ Fig. 2.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1929 | | pagina 197