56
(2e dag van 2u.jo tot j*.
De onderstaande akte is overgeschreven den i8den Januari 1928
ten hypotheekkantore te 's-Gravenhage in deel 2104 n°. 57.
De perceelen n°s. 48, 49, 52 en 58 komen voor op art. 1942
van den kadastralen legger der gemeente Naaldwiik ten name
van Jacobus van der Tang, aldaar.
De perceelen n°s. 46, 491, 1267 komen voor op art. 615 van
den kadastralen legger der gemeente Naaldwijk ten name van
Quirinus Plazier, aldaar.
Staat n°. 73 gemeente Naaldwijk, laatste vlgnr. 41.
Register n°. 9 id. id. id. id. 406.
Verlangd wordt deze akte te behandelen volgens de bepalingen
van art. 110 I. K. en eene schetsmatige voorstelling van de
ligging der perceelsgedeelten, af te leiden uit de in de akte
voorkomende kadastrale aanduiding en omschrijving.
Heden den veertienden Januari negentien honderd acht en twintig,
verschijnen voor mij Oscar Frederik van Alphen, notaris binnen het
arrondissement 's-Gravenhage ter standplaats Delft, in tegenwoordigheid
van na te noemen getuigen,
i°. de Heer Jacobus van der Tang, tuinder te Naaldwijk, Straat
weg n°. 26,
2°. de Heer Quirinus Plazier, tuinder te Naaldwijk, Straatweg n°. 25.
De comparanten verklaren:
Bij akte van den twintigsten Januari, achttien honderd negen en
negentig, verleden voor den destijds te Naaldwijk gevestigden notaris
Geralr'dus Raphael de Kanter, overgeschreven ten hypotheekkantore
te 's-Gravenhage den vierden Februari negentienhonderd in deel 1215
nummer 78, kocht de sub i° genoemde comparant onder meer de per
ceelen, bij het kadaster bekend als: Gemeente Naaldwijk, Sectie B
nos. 48, 49, 52 en 58 van wijlen den Heer Wilhelmus Johannes de
Vogel, met wiens dochter de sub 2° genoemde comparant in algeheele
gemeenschap van goederen gehuwd is en van wien deze bij erfopvolging
en akte van scheiding, voor mij notaris verleden, den zeventienden No
vember negentienhonderd vier en twintig en overgeschreven ten hypo
theekkantore te 's-Gravenhage in deel 1875 nummer 65 den eigendom
verkreeg van de perceelen, bij het Kadaster bekend als gemeente Naald
wijk, Sectie B nos. 46, 491 en 1267.
Comparanten gaan voort met te verklaren dat de ter plaatste door hen