6 Voor punten, op grooteren afstand van het centrale punt, wordt de zaak minder eenvoudig: men heeft hier evenals bij de methode Rdm de vergrooting in het onbekende punt en de verdraaiing der driehoekszijde te bepalen. In het «Leerboek der lagere Geodesie» van de Vos wordt r2 gevonden voor de vergrooting in een bepaald punt: i 2, 4 waarin r voorstelt den voerstraal in de kaart naar het centrale punt. Volgens (2) heeft men log voerstraal r= log s -)- 1h As, waaruit volgt r2 M log m log 1 -f RJ - R2 (voerstraal)2 en in verband met (1) Zoo vindt men voor de vergrooting in Utrecht log voerstraal log s -j- xh As 4,291 7069.6 -j- 3.4 4,291 7073.0 log m 3/i X 6,8 400 389.8. Voor punten op grooteren afstand, waarvoor niet de boogafstand tot het centrale punt gegeven is, zal men den voerstraal op een andere manier moeten berekenen. Hiervoor voldoet een benaderde berekening in 5 decimalen en kan dienen de cosinusregel der vlakke driehoeksmeting C P22 C P2! P, P22 2 C P, Pj P2 cos C Pj P2. C Pi zou bekend zijn, indien het geheele net op de hier be schreven manier was berekend, en kan anders bepaald worden uit de bekende coördinaten van Pi, terwijl J/CP1P2 volgt uit het te berekenen azimuth van den voerstraal van Pi en het ver effende azimuth Pi P2 van het boldriehoeksnet. De additamententafel van Gausz laat ons voor grootere afstan den evenwel spoedig in den steekze is berekend voor argu menten van 3,20 tot 5,009 en het is dus noodig ze uit te breiden tot voor argumenten, overeenkomende met de uiterste punten van het Nederlandsche driehoeksnet. Deze uitbreiding, van 5,010 tot 5,260, volgt hierna. Ze is berekend met verwaarloozing van de 2e en volgende termen van het 2e lid van (1), hetgeen voor de voerstralen der uiterste punten geoorloofd is. Een overeenkomstige tafel komt voor in T. v. K. en L. i9°7 bl. 48 en 49. log m 2/2 A-voerstraal*

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1929 | | pagina 6