van Collins» D. Het vraagstuk is dus nu teruggebracht tot het volgende: trek door het snijpunt D der twee cirkels een snijlijn DOP zoodanig dat Q P een gegeven lengte krijgt. Nu is het duidelijk dat de lengte van Q P bij wenteling van deze lijn naar rechts om het punt D steeds aangroeit en er dus maar één stand voor een gegeven lengte zal zijn. Figuur 2 laat evenwel zien, dat er ook twee oplossingen kunnen zijn voor een bijzondere ligging van de gegeven punten en grootte van de gemeten hoeken. De oplossing van het vraag stuk lijkt op het eerste gezicht nogal lastig. Trekt men uit D willekeurige koorden in den kleinen cirkel en verlengt men die met den gegeven afstand Q P, dan zal men voor het punt P een meetkundige plaats vinden, wier snijpunt met den grooten cirkel de gevraagde ligging voor P geeft. Op deze manier is evenwel de constructie en dus ook de berekening niet uit te voeren: de m. p. is een kromme van hoogere graad, die niet met liniaal en passer is te construeerenvoor een wille keurige ligging van het punt D op den kleinsten cirkel zou het vraagstuk dan ook onoplosbaar zijn. Hiér, waar D een der snij punten der cirkels is, voert een andere weg tot het doel. Projecteert men de middelpunten M en N der cirkels op de gevraagde lijn DP, dan wordt de koorde DP door n, de koorde DQ door m gehalveerd, waaruit volgt dat mn l/2 PQ. Trekt men nog Nm'//PD, dan is van den rechthoekigen driehoek MNm' bekend MN en Nm', deze driehoek is dus te construeeren, waarmee tevens de richting der gevraagde lijn D P bekend is (fig. 3). De berekening volgt geheel deze meetkundige oplossing. Het punt D wordt als «hulppunt van Collins» gevonden door voor- waartsche snijding. Voor de bepaling van het middelpunt M (fig. 1) vindt men gemakkelijk Bj Q (3 -f y 270°, waardoor de richtingen (BM) en (CM) bekend zijn en tevens de 99 Fig. 2.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1930 | | pagina 103