ving van dergelijke verklaringen heeft, ook al dringt de landmeter
hierop aan, als regel niet plaats. Of de reden hiervan gezocht
moet worden in de kosten van overschrijving en ev. gedeeltelijke
doorhaling van hypotheken of dat men de zaak niet belangrijk
genoeg vindt en van meening is, dat het kadaster dit uit eigen
beweging maar in orde moet maken valt niet uit te maken; een
feit is het echter, dat straten, waarvan kadastraal geen vierkante
Meter aan de Gemeente behoort, toch wel als gemeentelijk bezit
beschouwd moet worden.
Het bovenstaande geldt natuurlijk niet voor nieuwe wegen en
straten in stadsuitbreidingen, welke in de laatste tientallen jaren
zijn aangelegd en nieuw opgemeten en evenmin voor de hermeten
gemeenten of gedeelten daarvan. Wanneer hier weggrenzen zijn
verdwenen heeft men voldoende oude betrouwbare gegevens voor
handen om deze te kunnen reconstrueeren.
De moeilijkheden, waarvan in den aanvang sprake was, doen
zich het meest gevoelen in de dorpen en steden, waar de uit
breidingen nog in de oude plans moeten worden ingemeten en
verder langs de van ouds bestaande wegen in dorpskommen en
op het platteland.
De kadastrale gegevens, waarover men hier voor de vaststelling
van de weggrens de beschikking heeft zijn in 't gunstigste geval
oude meetgetallen (aanmetingen van oude afscheidingen tusschen
perceel en weg) en bij ontstentenis van dezen dient men zijn
toevlucht te nemen tot het (minuut) plan.
Wanneer we nu eerst het gunstige geval eens nader beschouwen
zal blijken, dat men ook met die oude meetgetallen de noodige
voorzichtigheid in acht dient te nemen.
Een voorbeeld ontleend aan de practijk moge dit illustreeren.
Op een drietal opvolgende veldwerken van hetzelfde perceel
gemeten binnen een tijdsverloop van ongeveer 20 jaar werd uit
denzelfden hoek van een onveranderd huis achtereenvolgens ge
meten tot de weggrens 3.60; 3.10 en 2.70 M.
Het spreekt vanzelf, dat geen dezer drie meetgetallen iets te
maken heeft met de werkelijke eigendomsgrens tusschen weg en
perceel; er is niets anders aangeteekend, dan de erf afscheiding
(heg, hek, grepje etc.), die op het tijdstip der meting ter plaatse
aanwezig was. Om de ware grens te vinden moet men zijn
onderzoek voortzetten, hetgeen tengevolge van de op zeer oude
122