192 moeten betalen aan arbeidsloon, onkosten, reis- en verblijfkosten, zegels invaliditeitswet enz. De grootten van deze bedragen varieeren natuurlijk zeer; maar vooral bij degenen die voor den dienst logeeren, zijn de uitgaven aanzienlijk. In elk geval kan men over een bepaald bedrag niet beschikken, omdat het gereserveerd is voor den dienst. Volgens art. 104 I. K., laatste lid, is het echter mogelijk een voorschot te bekomen op rekening van nog te declareeren dienstuitgaven, maar deze mogelijkheid wordt zeer beperkt door de Min. Miss. d.d. 23 Dec. 1921 Hyp. en Kad. n° 137. M. i. is zeer goed een andere regeling te heffen, waardoor de landmeter niet verplicht is een gedeelte van zijn kapitaaltje te reserveeren: Iedere landmeter en adsp. landmeter krijgt een zoogenaamd „vrije postrekening", waarop door de zorgen van het Departement van Financiën een bedrag overgeschreven wordt, waarvan de grootte voor een ieder af zonderlijk bepaald wordt. Hiervoor is b.v. te nemen de som van het gemiddelde der staten 128 en 129a over de laatste 3 jaren. Over dit bedrag kan voor dienstuitgaven worden beschikt. Elke maand worden, evenals nu, staten 128 en 129a opgemaakt; het totaalbedrag van den staat 129a wordt overgebracht op den staat 128, hieronder is het saldo der postrekening te plaatsen, zoodat de som van deze 3 bedragen het oorspronkelijke bedrag der postrekening oplevert. Automatisch zal dan elke maand zooveel bijgeschreven moeten worden, dat er weer voldoende geld beschikbaar is voor de verschillende uitgaven. Naar ik vernam, bestaat er een soortgelijke regeling bij het Staatsbosch- beheer, waar elke boschwachter over een aanzienlijk bedrag, (2000 a 3000 gulden) kan beschikken voor het uitbetalen zijner arbeiders. Amsterdam Juli 1930. R. Lunshof.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1930 | | pagina 196