52
haar verslag, verschil in rechtsgevolgen tusschen volstrekte en
relatieve nietigheid van overdracht. De volstrekte nietigheid wil
zij tegen latere verkrijgers doen doorwerken, zoodat deze alleen
tegen relatieve nietigheid veilig zullen zijn.
De Commissie 1906 snijdt echter alle opvorderingsacties af
tegen derde-verkrijgers te goeder trouw, zoowel bij volstrekte
als bij relatieve nietigheid, o.a. voor de aan de Fransche recht
spraak en doctrine ontleende rechtsfiguur van den «Héritier
apparant» in het voorgestelde artikel 105 ia.
Schr. zou dan tevens zijn gebleken, dat bij de Commissie 1906
het door hem in de Ordonnantie van 1834 zoo gewaardeerde
voorafgaande onderzoek niet geheel ontbreekt. Deze commissie
draagt dit onderzoek echter niet op aan den overschrijvings
ambtenaar, maar aan den notaris. Deze zal volgens de voor
stellen der commissie een zelfstandig onderzoek moeten instellen
naar vroegere wijzen en titels van verkrijging der over te dragen
zaak en van opheffing van daarop gerust hebbende zakelijke
rechten; naar de zakelijke rechten, welke thans daarop rusten,
en naar al hetgeen ter beoordeeling van de bekwaamheid en de
bevoegdheid des vervreemders wordt geëischt. De resultaten
van het onderzoek moeten in de akte worden vermeld, welke
vermelding volgens de Commissie «als een eerste waarborg
(strekt), dat een onderzoek ten deze ook inderdaad wordt inge
steld». De notaris wordt voor zijn onderzoek geldelijk aan
sprakelijk gesteld. Van de opgelegde verplichting tot schade
vergoeding wordt de notaris slechts ontslagen, «wanneer hij
aantoont, dat hij den verkrijger of gerechtigde op de bestaande
gebreken of beperkingen heeft opmerkzaam gemaakt, of dat hij,
niettegenstaande een nauwgezet onderzoek, die gebreken of be
perkingen niet heeft gekend.» Verslag dl. II. blz. 150/151.
In de hoofdstukken III en IV bespreekt de schr. «Het stelsel
van levering van onroerende zaken en van vestiging en over
gang van zakelijke rechten in Nederland» en «Het stelsel van
levering van onroerende zaken en vestiging en overgang van
zakelijke rechten in het Ned.-Indisch B.W.», waartusschen een
aantal verschilpunten bestaan, waarvan de beoordeeling ten gunste
van het systeem van het Ned.-Indisch B. W., dat echter nooit
het vigeerend stelsel is geworden, uitvalt. Schr. wijst o.a. op
art. 617 I. B. W., dat voor alle rechtshandelingen, waarbij on-