Door de aldus gevonden 60+ 124= 184 cm. verschil vermin
derde de sluitfout met 179 cm., zoodat 13 cm. overblijft, een ver
schil dat nauwelijks grooter is dan de onzekerheid in den afstand
tusschen de eindpunten. Nu ik de zekerheid had, dat de latmeting
in het hellende terrein gemiddeld 2 mm. per lat te veel had
gegeven was de oorzaak wel na te gaan:
Dit moet zijn te wijten:
ie Aan doorbuiging.
2e Aan het feit, dat ik met twee man personeel geen gelegen
heid had, het niveau op 't midden van de lat te plaatsen,
zoodat dit niveau steeds op een uiteinde was, welk einde dus
als gevolg van de doorbuiging steeds lager werd gehouden
dan het andere.
Een doorbuiging van 5 cm. is reeds voldoende om de ge
constateerde regelmatige fout te verklaren.
Nu zou men kunnen zeggen: deze fout is te voren te be
palen, doch in terrein dat voortdurend varieert is het vrijwel
ondoenlijk, om voor elk deel deze fout te bepalen, waar de
ondersteuning van de latten telkens anders is.
Ook in de helling vergist men zich vaak, zoodat lengte
meting die niet onafhankelijk is van de terrein gesteldheid,
steeds vrij groote regelmatige fouten op bepaalde gedeelten
zal houden.
Uit deze proef meen ik de volgende conclusiën te mogen
trekken
ie Een lange polygoon-trek kan bij gewone lengte-meting een
zóó groote sluitfout geven, dat men aan de berekening moet
twijfelen en het al of niet sluiten, on voldoende controle geeft
op de berekening.
2e Is het terrein, waarover de trek gaat van verschillenden
aard en helling, dan kunnen de fouten op de onderdeelen
van den trek zéér veel uiteenloopen. (Vergelijk 1 a 13 met
15 a 20).
3e Ook in terrein dat vlak lijkt, komen hellingen en hindernissen
voor, die grooter fouten in de lengte-meting veroorzaken, dan
men veelal vermoedt. (Zie 21 en 16).
4e Terwijl men dikwijls genoodzaakt is, om een trek 3 km.
lang te maken, kan men bij gewone lengte meting fouten
in de coördinaten der polygoon punten krijgen, die niet toe-
59