67
Tot slot nog enkele opmerkingen, die met het onderwerp ver
verband houden.
De aanschrijving van den Minister van Financiën d.d. 28 Sep
tember 1025 afd. Kadastr n<>. 35 regelt o.a. het tarief (als extract
plan) van eene schets, als resultaat voor de meting eventueel uit
te reiken. Zulk een schets heeft in de meeste gevallen alleen
waarde, indien daarop eenige maten zijn gegeven. Sommige
collega's schijnen daartegen ernstig bezwaar te hebben, maar als
de maten duidelijk en op timmermans-manier worden gegeven
is dat bezwaar, dunkt me, denkbeeldig.1) Zulk een schets, op
genomen in een «certificaat van grensaanwijzing» hetwelk, op
gemaakt en onderteekend door den landmeter, uitgereikt zou
behooren te worden aan beide partijen, zou zonder wettig be
wijsmiddel te zijn vele meeningsverschillen tusschen opvolgende
naastliggers kunnen voorkomen.
In geval van grensregeling zouden natuurlijk van dit certifi
caat de kadastrale rechten wel verschuldigd zijn!
In de 6e aflevering van jaargang 1928 laten de heeren
Heines (blz. 205) en Harkink (blz. 219 e. v.) een helder licht
schijnen over de aanschrijving van 28 Juni 1927, afd. Kadaster,
n°. 39 en hare toepassing, waardoor aan het grensaanwijzings-
veldwerk de plaats in het archief wordt gegeven, die het toe
komt. Met laatstgenoemde ben ik echter niet eens, dat «in het
hoofd alle perceelen (zouden moeten) worden vermeld, die bij
het ontstaan der grens aan weerszijden kwamen te liggen». Door
perceelen, die reeds lang ter ziele kunnen zijn, op die wijze nog
eens ten tooneele te voeren, sticht men verwarring bij het raad
plegen van 't archief.
Wie zich in de geschiedenis van een perceel grondig verdiept,
stuit, zonder deze vermelding, enkel door de verwijzing der veld
werken, ook wel op de grensaanwijzing.
Hoorn, Februari 1930. J. G. Fortuin.
e
l) De gegeven maten moeten op het veldwerk op een in 't oogloopende wijze,
b.v. omkringd, worden genoteerd, opdat de landmeter steeds nauwkeurig wete, wat
aan het publiek bekend is.