176 nemen van den Voorschotenaar gehoord en daartegen een protest doen uitbrengen en doen uitkomen dat de heg een tgemeene heg» was, waarop zij niet alleen als grensscheiding maar ook als winddichte afscheiding voor haar bollenkinderen hoogen prijs stelde. Toen desalniettemin de heg geveld was, trok zooals te begrijpen is, want men kan een moeder niet feller treffen dan in haar kinderen, de bollenkweekster harerzijds te velde en dagvaardde den heggenhakker voor de Rechtbank te 's-Gravenhage tot her stel van den ouden toestand en schadevergoeding. Bij de Rechtbank te 's-Gravenhage ving zij bot, maar in appél bij het Haagsche Hof had zij volledig succes! Het Hof liet haar toe met getuigen te bewijzen«dat zij en haar rechtsvoorgangers sedert onheuglijke tijden, althans langer dan 30 jaren, ten op zichte van den grond tot halverwege de heg aan haar zijde bezitsdaden hadden uitgeoefend». De bollenkweekster bracht diverse getuigen voor, uit wier verklaringen het Hof bewezen achtte: dat de heg meer dan 30 jaren had gestaan op de plek waar ze stond toen de Voorschotenaar haar omhakte; dat het perceel van de appellante oudtijds als weiland werd gebruikt en het vee dat daarop graasde tot aan de heg kon komendat later dit perceel tot bollenland is afgegraven en die afgraving heeft plaats gehad tot zoo dicht mogelijk aan de heg en slechts één kleine strook van de stammen der heg in den oorspronkelijken toestand is gelaten, noodig om de heg in stand te houden dat de appellante en haar rechtsvoorgangers de heg aan hun zijde steeds hebben onderhouden door haar geregeld te doen snoeien en de appellante aan haar zijde het gras onder de heg wel heeft doen knippen tot aan de stammen van de heg. Uit deze feiten in onderling verband beschouwd, vloeide, naar 's Hofs meening, het bewijs voort dat appellante en haaa rechts voorgangers in ieder geval meer dan 30 jaar een zoodanig gebruik hebben gemaakt van, en een zoodanige macht hebben uitgeoefend over, den grond aan hun zijde van de heg en daaronder tot aan de stammen daarvan, dat de appellante als eigenares ook van de niet afgegraven strook, waarop de heg rust tot op de helft van de heg aan hare zijde moet worden beschouwd, immers den

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1931 | | pagina 212