dat volgens geïntimeerde de afgekapte heg blijkens door hem gedane opmeting ruim 40 c.M. breed was en de kada strale grens op haar hoogst 75 c.M. van de heg afweek. Op grond van al deze feiten nam het Hof aan dat de heg wel degelijk had gestaan op de grensscheiding, waaruit krachtens het wettelijk vermoeden van art. 710 B. Wluidende: Iedere hegge, welke twee erven van elkander scheidt, wordt voorondersteld gemeen te zijn, ten ware er titel, bezit of teeken van het tegendeel mogt bestaan. De boomen die zich in de gemeene hegge bevinden zijn gemeen, gelijk de hegge zelve, en ieder der eigenaars heeft het regt om te vorderen dat die boomen omgehakt worden. behoudens tegenbewijs weer volgde dat de heg een «ge meen e heg» was. De heggehakker werd dus in appèl veroordeeld om binnen 14 dagen nadat het arrest in kracht van gewijsde zou zijn ge gaan, ter plaatse van de omgehakte en gerooide heg een heg van dezelfde soort te planten en deze tot denzelfden omvang en dezelfde hoogte te laten opgroeien, terwijl de appellante gemachtigd werd om als de heggehakker in gebreke bleef aan de veroor deeling te voldoen, zulk een heg zelf op kosten van den geinti- meerde te planten. De Voorschoter heggehakker werd bovendien veroordeeld aan de weduwe een schadevergoeding van f 360.— te betalen en de proceskosten van 2 instanties. Men ziet: «Hak de heg niet te vlug weg!» Laren, Koninginnedag '31. Mr. Ferd. W. C. H. Oldewelt. Overgenomen uit «De Gooi en Eemlander». Zondagsblad van 6 September 1931. EEN MEENING OMTRENT DE OPLEIDING VAN DE LANDMETERS VOOR DEN INDISCHEN DIENST. In het Tijdschrift voor het Kadaster in Nederlandsch Indië jaargang 1931 n°. 2, komt voor een gedeelte van het verslag opgemaakt door den Heer J. von Michalofski, hoofd van den kadastrale dienst in Nederlandsch-Indië over zijn dienstreis naar het Internationaal Landmeetkundig Congres te Zürich. 17»

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1931 | | pagina 216