de onderste objectiefhelft, en welk beeld dus afkomstig is van een ander gedeelte van de baak. Tengevolge van een bijzondere constructie van den kijker, waarop ik hierjnietjnader in wil gaan, vermengen zich de beide beelden niet, doch zijn van elkaar gescheiden door een dunne horizontale lijn, De door de bo venste objectiefhelft binnentredende straal Lj (zie fig. 4) gaat ongebroken door, terwijl de straal L2 ten gevolge van de prisma's een af wijking x krijgt. Stelt men nu door kippen van den kijker de scheidingslijn der beelden op het midden van de op bijv. 22 meter afstand staande, horizontale baak en richt men den kijker op het nulpunt ervan, dan zal zich dus in het gemeenschappelijk beeldvlak B het beeld voordoen, als in fig. 5 aangegeven. Het nulpunt van de baakverdeeling vormt dus de index voor de aflezing, die in dit geval 22 M. bedraagt. Ter vergemakke lijking van de aflezing is nu aan het eind van de baak, die in een heden van 1 of 2 c.m. is verdeeld, een noniusverdeeling aangebracht. (Zie fig. 6). Voor het aflezen afstand van 0,50 M. naar binnen nog een tweede nonius. De groote cijfers in fig. 6 hebben betrekking op de buitenste, de kleine op de binnenste nonius. Slechts in zeldzame gevallen La/re nTTmn van kleinere afstanden bevindt zich op een igl !8m/m Fig. 4.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1931 | | pagina 229