zal het voorkomen dat, zooals figf. 6 aangeeft een noniusstreep juist zal samenvallen met een streep van de baakverdeeling. Een middel, om bij niet-coïncidentie der streepen den afstand van de noniusstreep tot de voorgaande streep der baakverdeeling te meten, is gevonden in de planparallelle glas- plaat P uit fig. 3. Deze plaat is draaibaar om een verticaal asje, dat in verbinding staat met den trommel T uit fig. 1. Wordt de planparallelle glasplaat verdraaid, dan wordt J de van de nonius J komende lichtstraal iets opzij verschoven. Door N. draaiing van den trom- v/ mei kunnen we dus de dichtst bij elkaar liggende baakstreep en noniusstreep laten samenvallen. Het honderdvoud van deze verschuiving lezen we nu als centimeters op den trommel af. Voor fig. 6 vonden we dan als aflezing 71.50 M. plus de aflezing op den trommel. Oogenschijnlijk zou de gevonden aflezing vermeerderd moeten worden met den afstand van de prisma's tot aan het punt van •srlCTÏ n|00 opstelling M. (Zie fig. 4). Deze afstand bedraagt bij het in strument 88 m.m. Bovendien ligt het vlak van de baakverdeeling 36 m.m. vóór het punt, waarboven de baak is opgesteld, zoodat als optelconstante een bedrag van 88 -f- 36 124 m.m. in reke- IQ2 Fig. 6.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1931 | | pagina 230