•94 zijn de prisma's gelijk gericht en geven dan tezamen den grootst mogelijken brekenden hoek. Wordt de kijker 90° gekipt dan draaien de prisma's eveneens over hoeken van 90° en 90°, in welken stand ze tezamen een planparallelle plaat vormen, die geen zijdelingsche afwijking van den lichtstraal tengevolge heeft. Hieruit volgt dus, dat de brekende hoek der prisma's alle waarden tusschen nul en 63c,66cc aannemen kan. Draait men het prisma K, (fig. 7) om haar, met de kijkeras samenvallende as Q O, dan zal de afbuigende straal Q A een kegelmantel beschrijven met als straal van het grondvlak r. Is de hoek, waarover men het prisma draait -j- s dan is de af wijking van den lichtstraal te ontbinden in een horizontalen component a r cos s gu een verticalen b r sm Brengt men nu voor het prisma K; een tweede prisma K.2, dat gedraaid wordt over een hoek s dan is dus de totale horizontale com ponent van de afwijking: a' r cos s r cos - s)— 2 r cos s en de vertikale b' r sin e r sin <0 °- De door het eene prisma ontstane afwijking in verticalen zin wordt dus door het andere opgeheven. Daar de parallactische hoek klein is mogen we stellen: aa.' en 2 r zoodat x' x cos c, waarmee dus is aangetoond, dat bij draaiing der prisma's in tegengestelden zin over een hoek s, de parallactische hoek, dien de prisma's in hun normaalstand vormden, vermenig vuldigd wordt met den cosinus van den draaiingshoek, zoodat bij het meten in hellend terrein alle afstanden dus automatisch worden gereduceerd tot den horizon. De automatische overdracht der kipbeweging van den kijker op de prisma's geschiedt door tandwielen, waarvan er een op de horizontale as zit (zie fig. 3) en in verbinding staat met het reeds eerder genoemde niveau bij L! en L2 (zie fig. 2). Om te bewerkstelligen, dat de prisma's bij horizontalen stand van den kijker hun grootst mogelijk bre kenden hoek hebben, moet voor de meting op iedere standplaats het niveau tot inspelen worden gebracht. Een eventueele fout in het niveau is dus van invloed op den afgelezen afstand. Door meting van een zijde vanuit haar beide eindpunten en van de twee waarnemingen het gemiddelde te nemen, heft men deze fout op. Een mogelijke fout in de automatische reductie wordt op dezelfde wijze onschadelijk gemaakt. Het is vanzelfsprekend,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1931 | | pagina 232