grens aangenomen, terwijl het Hof noch over de waarde der
kadastrale gegevens noch over die van den titel in dit geval
een uitspraak gaf.
Ook het volgende geval voor den Hoogen Raad beslist (ar
rest van 18 Juni 1926, (W 11699, N. J. 1926/1047) is reeds in
dit Tijdschrift besproken in jaargang 1928 blz. 5, waarbij ook
weer de Hooge Raad zich hield aan de feitelijke beslissing door
het Hof dat eischer niet meer kocht dan het kadastrale perceel,
dus tot aan de kadastrale grens.
Op 17 November 1926 vonniste de Rechtbank te Almelo
(W 11624) over de volgende zaak.
Een grens was ontstaan in 1868. De landmeter zette die grens
uit op het terrein en bevond dat ter plaatste een .kielspit liep.
Gedaagde beweerde nu, dat de grens in 1868 was ontstaan en
dat er tot 1914 een ander kielspit had geloopen, daarna was er
een sloot gegraven en nu was de grens de Westzijde van die
sloot. Het verschil tusschen eischers kielspit en gedaagdes West
zijde sloot was een driehoekig stuk grond van 1350 M2.
Gedaagde mocht nu bewijzen dat zijn kielspit tot 1914 en
daarna Westzijde sloot altijd als grens was beschouwd en hij op
de genoemde driehoek met plaggensteken e.a. bezit als eigen
dom sinds onheugelijke jaren had gehad.
In N. J. 1927/1131 vinden we een vonnis van de Rechtbank
te Alkmaar van 21 April 1927 dat het volgende bevat:
«O. dat gedaagde bij pleidooi ten aanzien van het kadastrale
extract legger heeft beweerd, dat dit stuk nimmer bewijs van
eigendom kan opleveren en het Kadaster te Koedijk onbetrouw
baar is wat de grootte en afmetingen der perceelen betreft;
O. dat de eerste opmerking juist is maar evenals de tweede
niet ter zake dienende, daar het ten deze gaat over de ver
wijzing naar vroegere toestanden ten aanzien van het perceel
nummer en de akte (het legger-extract) als authentiek stuk ten
opzichte van dit punt bewijsknracht heeft.»
Over de betrouwbaarheid van ons Kadaster laat de rechter
zich hier dus niet uit.
12