i87 Bovendien blijkt uit art. 1637d dat de arbeidsovereenkomst behalve schriftelijk, ook mondeling kan worden aangegaan. De simpele mondelinge afspraak, die men met den meetarbeider maakt, dat hij den volgenden dag tegen een zeker loon zal werken, is reeds een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Een overeenkomst, die nog minder inhoudt dan art. 1637a eischt, is bij het Rijk praktisch onmogelijk; een persoon, in dienst van het Rijk, die noch ambtenaar, noch arbeidscontractant is, bestaat waarschijnlijk niet. De categorie „losse meelarbeiders" van den Heer B. vervalt dus en daarmede een groot deel van zijn betoog. De meetarbeider, die op mondelinge overeenkomst in dienst wordt ge nomen, valt dus onder het Ab, heeft dus o.a. recht op verlof. Ook de Commissie-Weiter komt in haar rapport tot de conclusie, dat het Ab op de mondelinge arbeidscontractanten van toepassing is. Het is opmerkelijk, dat de Heer B. in het geheel niet gewaagt van schriftelijke en mondelinge contracten. Daarin heeft hij gelijk, want er is geen wezenlijk verschil tusschen ten opzichte van de toepassing van het Ab. Op blz. 140 onderaan en verder meent de Heer B. dat de Resolutie van 1919 door het Ab automatisch is vervallen. Waarom? Bepalingen, die niet in conflict komen met die van Hoofdstuk III Ab, blijven bestaan, dus b.v. de groepsindeeling, het recht op rijwielhuur, de plicht tot het dragen van een dienstpet. Dat rijwielhuur niet meer vergoed zou kunnen worden, zooals de Heer B. zegt op blz. 141 onderaan, is onjuist. Het is trouwens niet meer dan billijk, dat een behoorlijke rijwielvergoeding wordt betaald, omdat van vele arbeiders het gebruik van een betrouivbare fiets wordt geeischt, niet alleen voor vervoer van den arbeider zelf, maar ook van jalons, meetband, pennen, reparatiemateriaal, hamer, breekijzer, spa, ijzeren buizen e.d., waardoor de fiets zeer veel lijdt. Aan den anderen kant bestaan er in de groote steden arbeiders, vooral de oudere, die nooit fietsen. Is de Heer B. nu nog van meening, dat „voor de Kadasterarbeiders hier een speciale regeling te handhaven, overbodig is" Dat den Heer B. het bestaan van rijwielverhuurinrichtingen niet bekend is, mag geen reden zijn, om niet een billijke vergoeding vast te stellen voor de arbeiders, van wie gebruik van een fiets geeischt wordt. Hoe kan de Heer B. op blz. 143 schrijven, dat een arbeider met 30 dagen arbeid per jaar, 8 dagen verlof zou moeten genieten? Heeft hij dan art. 23 niet gelezen? We zullen het hierbij laten. In het algemeen is nog te zeggen, dat het artikel van den Heer B. prematuur is, daar wij al sinds een jaar weten, dat iederen dag een definitieve meetarbeidersregeling is te verwachten. Wan neer deze is afgekomen, zal het eerst zaak zijn, den dan ontstanen toestand onder de loupe te nemen. Laten wij hopen, dat die nieuwe voorschriften zóó duidelijk zullen zijn, dat niemand op eenig punt zal kunnen twijfelen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1932 | | pagina 187