20I per kantoor noodzakelijk acht, heeft het Bestuur er geen bezwaar tegen, in zijn voorstellen een kantoorchef in te voegen. Eén der districtsland meters, als regel de oudste, zou dan belast kunnen worden met algemeene administratieve werkzaamheden, beheer van het kantoor en toezicht op de werkuren. Op deze wijze zou aan elk kantoor een centraal punt voor den technischen dienst van het Kadaster gevormd worden. Wil echter de vergadering onze voorstellen aanvaarden met weglating van de kantoorchefs, dan vindt het Bestuur dit goed. De heer Prof. Schermerhorn wijst er op, dat aan de Technische Hoogeschool bij verschillende afdeelingen, waar meerdere hoogleeraren zijn, één hunner belast is met beheer, aankoop, enz. De beheerder ver gadert met zijn collega's op voet van gelijkheid. De curatoren bespreken deze zaken echter alleen met den beheerder. Spr. meent uit de besprekin gen een schuwheid tegen het begrip leiding te kunnen constateeren. Het is echter voor jonge ambtenaren een voordeel, geleid te worden door ouderen, die boven hen staan. Al leerende kan men zich tot leider op werken. Spr. vergelijkt de organisatie met die van den Rijkswaterstaat en adviseert tot het eensgezind overwinnen der moeilijkheden. De heer De Korver zegt, dat het Bestuur een poging heeft gedaan, zijn voorstellen aannemelijk te maken. Met de bevoegdheden van de kantoorchefs zal het volgens het Bestuur wel in orde komen. Spr. wil in verband hiermee opmerken, dat de kantoorchefs z.i. regelend moeten kunnen optreden. De districten hebben weliswaar groote voordeden, maar er is ook gebleken, dat ze als eenheden te klein zijn. Uit het eene district moet dikwijls in het andere worden geassisteerd en daarom moet de kantoorchef regelend kunnen optreden. De heer Heines betoogt, dat in de organisatie met hoofden van bureaux veel goeds zit. Heen en weer zenden van stukken wordt voor komen, alles loopt veel vlotter en soepeler. In ons vak en ook door buitenstaanders is erkend, dat een juist be ginsel is: aan elk kantoor dient een chef te zijn. De bedoeling van het Departement is: het invoegen van chefs tusschen den I. V. en de land meters en het scheppen van grootere eenheden bij den technischen dienst. Zoo n organisatie behoeft niet strak te zijn. De aard van het werk eischt een groote zelfstandigheid van den districtslandmeter; deze moet zooveel mogelijk vrijheid hebben. Een voornaam punt is de naziening der metingstukken; spr. betoogt, dat het opheffen der preventieve na ziening niet in het belang van den dienst is. Er is een instantie voor de naziening noodig. Spr. gaat hierna de verhouding na tusschen het hoofd van het bureau en den bewaarder. De scheiding tusschen de administratie en den tech nischen dienst wordt steeds verder doorgevoerd. Het is noodzakelijk,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1932 | | pagina 201