2o8
mechanische werk en wijst op den achterstand der hermetingen. Verder
bij buitengewoon werk. Het eigenaardige van hermetingen en buiten
gewoon werk is, dat de hoeveelheid dezer werkzaamheden niet constant,
doch zeer wisselend is. En nu is een modern beginsel, dat algemeen
wordt aanvaard: voor dergelijke wisselende werkzaamheden geen per
soneel in vasten dienst aan te nemen. Spr. kan niet inzien, dat het noodig
is, de veldassistenten uitsluitend uit de teekenaars te recruteeren. Veel
meer voelt hij voor het idee der Commissie-Jansma: technische jongelui
op arbeidscontract te nemen en dezen te leeren meten. Door invoeging
van personeel op arbeidscontract wordt een groote soepelheid van den
dienst verkregen. Zijn hun diensten bij het Kadaster niet meer noodig
op een zeker tijdstip, dan vinden deze krachten zeker hun weg wel in
de maatschappij. Allerlei baantjes staan voor hen open.
Spr. geeft in overweging er bij de regeering op aan te dringen, ook
in deze richting met de recruteering van veldassistenten een proef te
nemen.
De heer E i s i n g a heeft een berekening gemaakt van de kosten der
opmeting van een nieuwen weg, gedeeltelijk gemeten door hem zelf en
gedeeltelijk door meetploegen van den R.W.-dienst, waardoor een ver
gelijking mogelijk is van de kosten eener meting, verricht door een
landmeter en een, uitgevoerd door een veldassistent. Spr. komt door
deze berekening tot de conclusie, dat de veldassistenten duurder zijn
dan de landmeters.
De heer Kloosterboer wijst op de gevaren, die er voor ons
en voor het Kadaster uit de invoering van veldassistenten voort zullen
vloeien. De aanmatiging der teekenaars kent nu reeds geen grenzen en
spr. wenscht protest aan te teekenen tegen de neerhalende wijze, waarop
in het Orgaan der Teekenaarsvereeniging over ons en over ons vak
wordt gesproken. Het is teekenend voor de mentaliteit der „teekenaars-
veldassistenten", dat waar zij voor hun toekomst alles aan ons te
danken moeten hebben ze reeds thans op deze wijze ons vak be-
oordeelen. Inplaats van te streven naar de mogelijkheid, zich eenigen
wetenschappelijken grondslag eigen te maken, wordt die grondslag alvast
als ballast gequalificeerd. Inplaats van te trachten, zich op te heffen tot
het peil van ons dienstvak, wordt ons ambt neergehaald tot het peil van
hun geesteshorizont. Er schuilt in zulk geschrijf echter een groot gevaar.
Spr. citeert hetgeen collega T h e i 1 heeft neergeschreven in zijn „Be
schouwing over de richting van het Kadaster":
„Het woord veldassistent ontleent zijn huidige actualiteitaan
het feit, dat niet slechts het groote publiek, maar ook vele autori
teiten een dermate geringschattend oordeel over het Kadaster en
het werk der landmeters hebben, dat daaraan naar hun meening