2 IO
hetgeen de waarde van het Kadaster in de toekomst ernstig zal schaden.
De heer Hoving merkt op, dat de heer Hof wel heeft gesproken
over de geestelijke hoedanigheden van den veldassistent, maar niet over
de lichamelijke, die toch ook van groot gewicht zijn. Spr. acht keuring
noodzakelijk voor den aanvang der opleiding.
De heer H o u b e n zal tegen de motie-Groningen-Drenthe stemmen,
daar hij overtuigd is, dat invoering van veldassisenten wèl bezuiniging
geeft. Spr. is het met den heer Hof eens, dat we hen vast moeten binden
en is daarom tegen aanstelling op arbeidscontract.
De heer Smit zegt, dat het onderwerp niet van vandaag of gisteren,
maar reeds oud is en herinnert aan stemmen uit vroeger tijd, die be
weerden, dat veldwerkzaamheden door lager personeel konden worden
verricht. Het vraagstuk is derhalve niet in deze crisis ontstaan. Spr.
acht het geen moeilijke taak, om te bewijzen, dat er werkzaamheden zijn,
die goedkooper door goedkoopere krachten kunnen worden uitgevoerd.
Bij het maken van een vergelijking moet men echter niet generaliseeren,
zooals de heer Eisinga deed.
Bij de opleiding van veldassistenten moeten we hen meten leeren, maar
ook verantwoordelijkheidsgevoel bijbrengen en spr, meent, dat tijdelijk
personeel op arbeidscontract dat niet zal hebben. Het gevaar van veld
assistenten zou juist bij dat tijdelijke personeel bestaan.
De heer Prof. Schermerhorn bestrijdt de cijfers, door den heer
Eisinga gebruikt bij zijn berekening. Een zuivere vergelijking is niet te
maken, daar de diensten verschillend zijn georiënteerd. Het economische
is evenwel niet de eenige kant van deze zaak. Er zijn nog andere ten-
denzen: in de landmeetkunde is een zekere ontwikkelingsgang, die een
bepaalde gradatie noodig maakt en spr. gelooft, dat dit in de toekomst
nog meer het geval zal zijn. Er is in de landmeetkunde in het algemeen
plaats voor minder ontwikkeld hulppersoneel. Of dit ook in het Kadaster
het geval is, kan spr. niet beoordeelen. Het vraagstuk dient evenwel in
de juiste banen te worden gehouden.
De heer O. J. Jonas zegt namens het Bestuur, dat allen het wel
hierover eens zijn: er kunnen bepaalde veldwerkzaamheden door minder
bevoegde krachten worden verricht. De vraag is: hoever moeten we
gaan? De eerste stap moet met beleid gebeuren en het Bestuur is van
meening, dat we niet zoover moeten gaan, als de heer Hof heeft betoogd.
Wij moeten veldassistenten krijgen en geen plaatsvervangers der land
meters. Zij moeten mechanische werkzaamheden verrichten: het moeten
meetcijfer-verzamelaars zijn.
Welke personen moeten we daarvoor gebruiken? De regeering heeft
een proef genomen met het opleiden van teekenaars. Wij hebben daar
niets op tegen, maar wij betwijfelen of dit wel de goedkoopste krachten