2 I I
voor dit doel zijn. Het Bestuur zou daarom graag ook een proef zien
genomen met jongelui, zooals door den heer De Korver werd voor
gesteld.
De veldassistent moet veel buitenwerk verrichten, maakt veel zware
velddagen; het is aangewezen, daarvoor jongelui te nemen, die later als
ze ouder worden, kantoorwerk kunnen leeren verrichten, misschien op
ouderen leeftijd teekenaar kunnen worden. Spr. acht het ambt van
teekenaar hooger dan dat van veldassistent in den zin van meetcijfer
verzamelaar. Een voordeel van dergelijke jongelui als veldassistent is
tevens dat ze zeer gemakkelijk verplaatsbaar en verbazend ambulant zijn.
Het Bestuur stelt dus voor: aan het Departement te vragen, naast de
proef met teekenaars ook een proef te nemen met de opleiding van
jongelui, als door den heer De Korver werd aangegeven.
De heer H o u b e n is tegen dit voorstel. Dit wordt een geheel andere
veldassistent dan die welken de heer Hof wenscht. De v.a. zal niet 240
dagen per jaar meten, zooals werd beweerd, maar hoogstens 200 dagen;
den overigen tijd kan hij kantoorwerk verrichten, het is daarom rationeel
teekenaars in opleiding te nemen, die het kantoorwerk reeds kennen.
De heer E i s i n g a geeft in overweging, bij den Rijkswaterstaats
dienst te informeeren, hoe daar de veldassistenten gerecruteerd worden.
De heer Prof. Schermerhorn adviseert, jonge teekenaars op te
leiden.
De heer Hof beantwoordt de verschillende sprekers. De v.a. zal deels
zelf moeten afwerken wat hij heeft gemeten, deels zal hiervoor een
extra teekenaar aan den districtslandmeter moeten worden toegevoegd.
Maar om zelf te kunnen afwerken, moet hij eerst teekenaar zijn, daarom
is het logisch, de v.a. uit de teekenaars te recruteeren.
Spr. is tegen het aanstellen van v.a. op arbeidscontract. Wij leiden
hen niet op voor andere diensten, wij moeten hen vasthouden bij het
Kadaster. Spr. bestrijdt de bewering, dat het aanstellen van v.a. geen
bezuiniging zou geven en wijst op het verschil in salaris. Veldassistenten
kunnen evengoed als landmeters meetgetallen aflezen op den meetband
en loodlijnen nemen. Maar er is wei direct toezicht van den landmeter
noodig op de veldwerkzaamheden. Spr. betoogt, dat er geen vrees be
hoeft te worden gekoesterd voor het welzijn van het Kadaster of voor
de positie van de landmeters. Deze laatste zal door invoering van v.a.
worden verhoogd met het peil onzer eigen werkzaamheden. De kans
op de hoog noodige uitbreiding van den technischen grondslag wordt
grooter. De v.a. moet leeren even snel te meten als de landmeter doet,
dan zal invoering van dezen rang zeker bezuiniging geven. Een jong
landmeter moet eerst ook nog wel wat leeren, voordat hij op volle kracht
werkt.