2 14
hooren te worden. Dit is thans echter niet aan de orde. Arnhem vraagt
om aan „het Bestuur" op te dragen (let wel, het Bestuur alleen!) een
krachtige actie te voeren voor invoering van de Wet op de grensregeling.
Bedoeld is natuurlijk te bevorderen, dat het bekende wetsontwerp van
de Staatscommissie 1906 eindelijk tot Wet worde verheven. Mocht de
wet er ooit komen, dan is het nog gansch niet onmogelijk dat Arnhem
zijn agendavoorstel opnieuw moet indienen om de „invoering" door een
actie bevorderd te krijgen. De financieele consequenties van het invoeren
van een wet vertragen soms die invoering geweldig, zelfs al zijn de
kosten niet groot.
Wat is nu mijns inziens het bezwaar tegen het onderhavige voorstel?
In de eerste plaats dat de opdracht aan het Bestuur een onmogelijk
heid is. Indien ooit iets bereikt zou kunnen worden, dan zou zeker met
het Bestuur de gansche vereeniging in groote eensgezindheid moeten
ageeren. Dan zou elk lid in zijn kring met grooten ijver en niet aflatende
toewijding moeten gaan werken onder alle personen waarmee hij maar
in aanraking zou kunnen komen en die ook maar eenigszins bij het vraag
stuk geïnteresseerd mochten zijn. Dan moet met groote kracht worden
geageerd onder grondbezitters, huiseigenaren en boeren, in de kringen
van notarissen, advocaten, makelaars in onroerende goederen, architecten
en aannemers, onder personeel van Waterstaatsdiensten, openbare wer
ken van gemeenten, van waterschappen en last not least: dan zal er een
grootsch opgezette perscampagne noodig zijn en dit alles niet voor een
enkel jaar, neen jarenlang zonder ophouden zal in die richting moeten
worden doorgewerkt.
Nemen we een oogenblik aan, dat een golf van eensgezind enthousiasme
onze ruim 200 leden en buitengewone leden aangrijpt en er een begin
gemaakt wordt met een geweldige actie, zou die niet luwen na eenigen
tijd als men stuit op lauwheid, op niet-begrijpen, als men zich hoort
tegenwerpen dat het Kadaster toch zoo goed zijn zaken doet en wat
men verder te hooren krijgt. Ik vrees met groote vreeze dat na zeer
korten tijd de actie weer doodbloedt, terwijl mijn praemisse, dat allen
eensgezind zullen beginnen, eenigszins bezijden de waarheid zal blijken
te zijn.
Laten we ons even verdiepen in de historie. In 1881 ontvouwt I. Boer
Hzn. voor het eerst in de Economist zijn ideeën over wat het Kadaster
zou moeten zijn, naast een positief stelsel van publicatie. Hij is in 1893
over deze materie praeadviseur van de Juristenvereeniging, waar hij
toegeeft dat ook bij een negatief stelsel een bewijskrachtig kadaster
mogelijk is. Hoewel men het daar alleen over stelsels van publiciteit had,
wordt toch over een vraagpunt gestemd: of het wenschelijk is, dat
bewijskracht omtrent de grenzen worde toegekend aan een met dat doel