overweging willen geven bij het 2e referendum te stemmen vóór
de aanvaarding van het nieuwe stelsel, want dit gaat m.i. der
mate in de richting van onze zoo vaak uitgesproken wenschen,
dat ik het unfair zou vinden, als K. en L. «la mort sans phrase»
erover zou uitspreken.
Ik grond deze meening op de Min. Res. d.d. 18 December 1930 C.D.
en op mijne ervaring als Hoofd van een Bureau in het afgeloopen
jaar. Reeds vroeger wees ik er op, n.l. bij de conferentie van
het Bestuur van K. en L. met de vier Hoofden, dat nu dan
toch voor de eerste maal (in de genoemde Min. Res.) uitdrukke
lijk is bepaald dat de Landmeter verantwoordelijk is voor zijn
arbeid; de voorgeschreven «summiere» naziening door het Hoofd,
in tegenstelling met de vroegere ongebreidelde door den Ing.
Ver., is niet en kan niet zijn een overnemen van de verant
woordelijkheid. Zij draagt nog slechts een administratief karakter,
al kan ze tevens een middel zijn om den Landmeter te behoeden
voor grove fouten; tot het bevorderen van uniformiteit enz.; zij
geeft voorts het Hoofd gelegenheid om den arbeid van alle
ambtenaren aan het bureau te kunnen beoordeelen.
Hiermee zijn we dan genaderd tot een punt waarop de tegen
standers der reorganisatie zich maar al te veel blind staren: de
subordineering onder een collega: en waarop ik straks nog
terug kom.
Een andere kwestie is de meerdere of mindere appreciatie
aan het departement van den arbeid der Landmeters. Mij dunkt
daarover valt toch waarlijk niet te klagen. Ik verbeeld mij
gaarne dat de gedachtengang, die bij het departement heeft
voorgezeten, toen deze reorganisatie werd ter hand genomen,
de volgende is geweest: «die Landmeters met eene dergelijke
«opleiding en ontwikkeling (en salaris) behooren tot de leidende
«ambtenaren; zij zullen geen werk mogen doen, dat door minder
«betaalde krachten kan worden gedaan; hun aantal is dus te
«groot; voorloopig wordt dus de belofte aan Wageningsche
«studenten, om tot Landmeter v. h. Kadaster te worden benoemd,
«niet meer gedaan; de positie der Landmeters zal worden ge-
«regeld zooals die van de Inspecteurs van D. B. en van Reg.
«en Dom.»
Afgezien van de mogelijkheid, dat de aard en de waarde van
den gewonen dienst aan het departement niet wordt gezien,
33