37 de leiding dan om gehoor te geven aan elke ontstemming. Dan kan ons bestuur ook vruchtbaar werk doen. Ik behoor tot de 75% voor wie de zaak Maastricht vertroebeld uitziet en kan dus nóch voor nóch tegen stemmen. Ik vermoed, dat velen, uit vrees voor het dwaze 25 tegen en 75 blanco, tot een voor of tegen zullen besluiten en dan is het gezonde oordeel «vermoord». Laat ons daarvoor waken en liever ter elfder ure ure besluiten het referendum (als het kan) niet te houden. Amsterdam, Jan. 1932. p. Rietsema. Hoofden van Dienst. Veel is reeds over Hoofden van Dienst geschreven en nog meer gesproken. Het lijkt dan ook haast overbodig op deze kwestie terug te komen, vooral nu op de laatste Algemeene Vergadering zoo duidelijk de stemming is gebleken. Helaas lieten velen zich overrompelen en werd een definitieve uitspraak uit gesteld. Nu thans het debat heropend wordt, is het niet noodig nogmaals te wijzen op de algemeene gevaren, die er voor het gros der Landmeters schuilt in de uitvoering van het instituut; dat de meeste collega's meer dan 30 jaren een direct-ondergeschikte positie zouden krijgen, is bekend; dat dit in verband met persoonlijk heden en ontwikkeling tot onaangename kwesties zal leiden, is door velen betoogd; dat de invoering veel geld zal kosten, kan door ieder worden voorgerekend! Wij willen thans nog even bekijken de z.g. voordeelen, die aan het instituut door een enkeling worden toegeschreven: i°. «Wanneer aan één kantoor meerdere gelijke ambtenaren zijn, dan is het gewenscht, dat er één of meer hoofden van dienst zijn», wordt beweerd. Het is mij niet duidelijk, waarom bij ambtenaren, die allen voor hun taak berekend zijn en die de verantwoordelijkheid kunnen dragen, een onmiddellijke chef moet worden geplaatst. Voelt men dan niet, dat dit een degradatie voor de anderen is, die veel erger zal zijn, dan de promotie van dien enkeling? Weet men dan niet, dat er maar weinig royale, technische

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1932 | | pagina 37