5
HONDERD JAREN KADASTER IN NEDERLAND
EN DE RECHTSPRAAK.
De Wet van 2 Januari 1832 (Stbl. n» 1) schreef voor om het
Kadaster te gebruiken voor de verdeeling van de Grondbelasting
te beginnen met het jaar 1832.
We kunnen dus zeggen dat ons Kadaster een eeuw lang deze
taak heeft verricht, maar hiernaast opmerken, dat wie meent, dat
meer niet van deze instelling te vergen is, toch verschillende
belangrijke dingen voorbijziet.
Reeds van den aanvang af zag men in, dat met een behoorlijk
Kadaster een zeer belangrijke bron van gegevens verkregen was
om daarop bij voorkomende grensgeschillen een juiste beslissing
te doen steunen.
De voorschriften omtrent de opmaking van het Kadaster, meer
bepaald art. 1142 van het Receuil Methodique, die om te geraken
tot de opneming der juiste eigendomsgrenzen, ook het K.B. van
7 Januari 1833 (Stbl. 1) waarbij aisnog de gelegenheid werd ge
opend om bezwaren tegen de opmeting (dus ook tegen de grens
bepaling) in te brengen en ten slotte de uitgebreide bijhoudings-
voorschriften, zoodat elk perceel in zijn opvolgende gedaanten
moest zijn weer te vinden, duiden er op dat men van het Kadaster
niet alleen diensten voor de Grondbelasting verwachtte.
Wijzen we er nog op, dat door de Wet van 16 Juni 1832,
later die van q Juli 1842 op het notariaat, de notarissen verplicht
werden in hunne akten onroerende goederen met hunne kadastrale
kenmerken aan te duiden terwijl in 1838 in werking trad art.
1219 B. W. dat voor de vestiging van hypotheek voorschrijft dat
het goed eveneens met zijn kadastrale indeeling moet worden
aangegeven, dan zal het boven betoogde des te helderder uitkomen.
De Staatscommissie 1906 zegt in haar rapport in het tweede
gedeelte op blz. 40:«dat het Kadaster, zooals het tegen
woordig is ingericht, nu de grenzen welke het aangeeft, in den
regel niet op eene voorafgaande aanwijzing van belanghebbenden
berusten, voor de vaststelling der private rechten niet anders kan
gelden dan als een feitelijk vermoeden,als een vermoeden,
cantant laudes, termine sancte, tuas
omnis erit sine te litigiosus ager.
Ovidius.